Brainscape's Knowledge GenomeTM

Browse over 1 million classes created by top students, professors, publishers, and experts.


See full index

Kontext Wortschatz 12 > 12.1 Talen leren en beheersen > Flashcards

12.1 Talen leren en beheersen Flashcards

1
Q

de alinea

A

der Absatz, die Absätze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het uitroepteken

A

das Ausrufezeichen, die Ausrufezeichen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de uitspraak

A

die Aussprache, die Aussprachen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

betekenen

A

bedeuten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de betekenis

A

die Bedeutung, die Bedeutungen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het begrip

A

der Begriff, die Begriffe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het Duitse begrip ‘Kreislaufstörung’ kan veel omvatten

A

Der deutsche Begriff ‘Kreislaufstörung’ kann viel umfassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beheersen

A

beherrschen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een vertaler beheerst minstens twee talen

A

Ein Übersetzer beherrscht mindestens zwei Sprachen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de beschrijving

A

die Beschreibung, die Beschreibungen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bepalen

A

bestimmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kun je bepalen wat het onderwerp van deze zin is?

A

Kannst du bestimmen, was das Subjekt dieses Satzes ist?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

benadrukken, beklemtonen

A

betonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In het woord ‘Freundin’ wordt de eerste lettergreep betoond

A

Im Wort ‘Freundin’ wird die erste Silbe betont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de klemtoon

A

die Betonung, die Betonungen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

aangeven

A

bezeichnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De voltooide tijd geeft een gebeurtenis in het verleden aan

A

Das Perfekt bezeichnet ein Geschehen in der Vergangenheit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de letter

A

der Buchstabe, die Buchstaben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

spellen

A

buchstabieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Zou u uw naam willen uitspreken

A

Würden Sie bitte ihren Namen buchstabieren?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

interpreteren, duiden

A

deuten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hij interpreteerde haar woorden als een teken van afkeuring

A

Er deutete ihre Worte als ein Zeichen der Ablehnung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

duidelijk

A

deutlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het dialect

A

der Dialekt, die Dialekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

de dialoog

A

der Dialog, die Dialoge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

het enkelvoud

A

die Einzahl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

de uitleg, de verklaring

A

die Erklärung, die Erklärungen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

vloeiend

A

fließend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Mevrouw Ryan is drie jaar in Duitsland en spreekt vloeiend Duits

A

Frau Ryan ist seit drei Jahren in Deutschland und spricht fließend Deutsch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

formuleren

A

formulieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

het vraagteken

A

das Fragezeichen, die Fragezeichen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

de vreemde taal

A

die Fremdsprache, die Fremdsprachen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke vreemde talen beheers je? - Ik spreek Duits en Engels

A

Welche Fremdsprachen beherrschst du? - Ich spreche Deutsch und Englisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

het gesprek

A

das Gespräch, die Gespräche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

de kennis

A

die Kenntnis, die Kenntnisse

36
Q

Woordkennis is belangrijk bij het luisteren en bij het spreken

A

Wortkenntnisse sind wichtig beim Hören und beim Sprechen

37
Q

de komma

A

das Komma, die Kommas/Kommata

38
Q

de context

A

der Kontext, die Kontexte

39
Q

Probeer onbekende woordne uit de context af te leiden

A

Versuche unbekannte Wörter aus dem Kontext zu erschließen

40
Q

luiden

A

lauten

41
Q

Hoe luidt deze zin in het Frans?

A

Wie lautet dieser Satz auf Französisch?

42
Q

het meervoud

A

die Mehrzahl

43
Q

het niveau

A

das Niveau, die Niveaus

44
Q

de punt

A

der Punkt, die Punkte

45
Q

Schrijf je hier een punt of een vraagteken?

A

Schreibt man hier einen Punkt oder ein Fragezeichen

46
Q

spreken, praten

A

reden

47
Q

Laten we daar niet te lang over praten, ik doe een voorstel

A

Reden wir darüber nicht zu lange, ich mache einen Vorschlag

48
Q

de zin

A

der Satz, de Sätze

49
Q

zwijgen

A

schweigen, schwieg, hat geschwiegen

50
Q

de taal

A

die Sprache, die Sprachen

51
Q

de tekst

A

der Text, die Texte

52
Q

vertalen

A

übersetzen

53
Q

Vertaal in het Duits

A

Übersetze in Deutsche

54
Q

de vertaling

A

die Übersetzung, die Übersetzungen

55
Q

onderbreken

A

unterbrechen; unterbricht, unterbrach, hat unterbrochen

56
Q

Onderbreek me niet steeds als ik iets uitleg!

A

Unterbrich mich nicht immer, wenn ich etwas erkläre!

57
Q

vergeten

A

vergessen; vergisst, vergaß, hat vergessen

58
Q

Nu ben ik alweer de vertaling van die woord vergeten

A

Jetzt habe ich schon wieder die Übersetzung dieses Wortes vergessen

59
Q

het begrip, het begrijpen

A

das Verständnis

60
Q

Het gaat alleen om het tekstbegrip, niet om de woordelijke vertaling

A

Es geht nur um das Verständnis des Textes, nicht um die wörtliche Übersetzung

61
Q

voorlezen

A

vorlesen; liest vor, las vor, hat vorgelesen

62
Q

Wie leest voor?

A

Wer liest vor?

63
Q

het voorstel

A

der Vorschlag, die Vorschläge

64
Q

Ik vind dat een goed voorstel

A

Ich finde das einen guten Vorschlag

65
Q

herhalen

A

wiederholen

66
Q

het woord

A

das Wort, die Wörtes

67
Q

Ik kan deze lange woorden niet onthouden

A

Ich kann mir diese langen Wörter nicht merken

68
Q

de regel

A

die Zeile, die Zeilen

69
Q

In de derde alinea staat in de tweede regel een vreemd woord

A

Im dritten Absatz steht in der zweiten Zeile ein Fremdwort

70
Q

samenvatten

A

zusammenfassen

71
Q

de benaming; de aanduiding

A

die Bezeichnung, die Bezeichnungen

72
Q

Veel benamingen op ICT-gebied stammen uit het Engels

A

Viele Bezeichnungen im IT-Bereich stammen aus dem Englischen

73
Q

Duitstalig

A

deutschsprachig

74
Q

Het Duitstalig deel van Zwitserland omvat 18 van de 26 kantons

A

Die deutschsprachige Schweiz umfasst 18 der 26 Kantone

75
Q

ontschieten

A

entfallen; entfällt, entfiel, ist entfallen

76
Q

Op het moment is het woord me helaas ontschoten

A

Im Augenblick ist mir dieses Wort leider entfallen

77
Q

interpreteren

A

interpretieren

78
Q

Je interpreteert deze zin heel anders dan ik

A

Du interpretierst diesen Satz ganz anders als ich

79
Q

uitzoeken, helder krijgen

A

klären

80
Q

Probeer uit te zoeken wat in het gedicht bedoeld wordt

A

Versuche zu klären, was im Gedicht gemeint wird

81
Q

het onderscheid

A

die Unterscheidung, die Unterscheidungen

82
Q

In sprookjes gaat het vaak om het onderscheid tussen goed en kwaad

A

Im Märchen geht es oft um die Unterscheidung zwischen Gut und Böse

83
Q

verduidelijken

A

verdeutlichen

84
Q

begrijpelijk; verstaanbaar

A

verständlich

85
Q

Het is niet makkelijk te begrijpen, zoals hij spreekt

A

Es ist nicht leicht verständlich, wie er spricht

Kontext Wortschatz 12 (5 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2024 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions