12.2 Communicatie Flashcards
uiten
äußern
In discussies uit hij open zijn mening
In Diskussionen äußert er offen seine Meinung
accepteren
akzeptieren
aanspreken
ansprechen; spricht an, sprach an, hat angesprochen
Hoe spreek je een voorbijganger aan, om hem naar de weg te vragen?
Wie spricht man einen Passanten an, um ihn nach dem Weg zu fragen?
antwoorden
antworten
de uitdrukking
der Ausdruck, die Ausdrücke
Ik ken die uitdrukking niet
Ich kenne den Ausdruck nicht
(zich) uitdrukken
(sich) ausdrücken
(bericht) overbrengen; (groeten) doen
ausrichten
Doe Elisa de hartelijke groeten van de hele groep, als je haar ziet
Bitte richte Elisa herzliche Grüße von der ganzen Gruppe aus, wenn du sie siehst
uitsluiten
ausschließen, schloss aus, hat ausgeschlossen
Ik sluit niet uit dat u gelijk hebt
Ich schließe nicht aus, dass Sie recht haben
uitspreken
aussprechen; spricht aus, sprach aus
Laat me alsjeblieft uitspreken!
Lasst mich bitte aussprechen!
beantwoorden
beantworten
opmerken
bemerken
Terloops merkte hij op dat hij niet meer wilde meedoen
Nebenbei bemerkte er, dass er nicht mehr mitmachen möchte
de opmerking
die Bemerkung, die Bemerkungen
Mag ik daar een opmerking over maken?
Darf ich dazu eine Bemerkung machen?
bespreken
besprechen; bespricht, besprach, hat besprochen
het verzoek
die Bitte, die Bitten
Ik heb een groot verzoek aan u
Ich habe eine große Bitte an Sie
alstublieft; graag gedaan
bitte
Brengt u mij de rekening alstublieft
Bringen Sie mir bitte die Rechnung
verzoeken, vragen (om)
bitten, bat, hat gebeten
Hij vroeg haar om een persoonlijk gesprek
Er bat sie um ein persönliches Gespräch
dank je, dank u, bedankt
danke
Je hebt me heel erg geholpen, dank je
Du hast mir sehr geholfen, danke
danken
danken
We danken je voor je geweldige steun
Wir danken dir für deine großartige Unterstützung
de discussie
die Diskussion, die Diskussionen
discussiëren
diskutieren
verontschuldigen, excuseren
entschuldigen
Sorry voor mijn gedrag
Entschuldige bitte mein Verhalten
verklaren, toelichten
erläutern
noemen, vermelden
erwähnen
Ze heeft de naam van haar vader alleen maar kort genoemd
Sie hat den Namen ihres Vaters nur kurz erwähnt
groeten
grüßen
Ik moet je de groeten doen van Marlene!
Ich soll dich von Marlene grüßen!
de communicatie
die Kommunikation, die Kommunikationen
bekritiseren, kritiek leveren
kritisieren
liegen
lügen, log, hat gelogen
babbelen, kletsen
plaudern
de raad(geving), het advies
der Rat, die Ratschläge
Uw raadgevingen zijn me veel waard
Ihre Ratschläge sind mir viel wert
raden; aanraden
raten; rät, riet, hat geraten
Wat raad je me aan?
Was rätst du mir?
schelden
schimpfen
Scheld me alsjeblieft niet uit, het was niet met opzet
Bitte schimpf nicht mit mir, es war nicht mit Absicht
overtuigen
überzeugen
Je overtuigt me
Du überzeugst mich
praten, kletsen, een gesprek hebben
sich unterhalten; unterhält, unterhielt, hat unterhalten
Daarover kunnen we nog de hele avond praten, maar ik moet weg
Darüber können wir uns noch den ganzen Abend unterhalten, aber ich muss weg
vragen
verlangen
Hij vraagt van mij een snel antwoord
Er verlangt von mir eine rasche Antwort
verzekeren
versichern
Ik verzeker je dat je je geld terugkrijgt
Ich versichere dir, dass du dein Geld wiederkriegst
beloven
versprechen; verspricht, versprach, hat versprochen
Beloof je me dat?
Versprichst du mir das?
het excuus, de vergeving
die Verzeihung
Neemt u mij niet kwalijk
(Ich bitte um) Verzeihung
de grap, de mop
der Witz, die Witze
Een grap maken in een vreemde taal is moeilijk
In der Fremdsprache einen Witz machen ist schwierig
aanduiden
andeuten
Ze duidden aan dat ze naar huis wilden
Sie deuteten an, dass sie nach Hause wollten
opmerken, een opmerking maken
anmerken
Is er bij dit onderwerp nog iets op te merken?
Gibt es zu diesem Thema noch etwas anzumerken?
suggereren; stimuleren
anregen
Ik zou willen suggereren, een nieuw voorstel te bespreken
Ich möchte anregen, einen neuen Vorschlag zu besprechen
de uitvlucht, het excuus
die Ausrede, die Ausreden
de uiting, de uitlating
die Äußerung, die Äußerungen
Met deze uitlating heeft hij weinig nieuwe kiezers voor zich gewonnen
Mit dieser Äußerung hat er wenige neue Wähler gewonnen
uitwisselen
austauschen
Daarover zou ik graag met u van gedachten wisseen
Darüber würde ich gern mit Ihnen Gedanken austauschen
medelijden hebben met; spijt hebben van
bedauern
Ik heb er spijt van dat ik dat gezegd heb
Ich bedauere, dass ich das gesagt habe
klagen over
beklagen
Hij klaagde over de toestanden in dit land
Er beklagte die Zustände in diesem Land
schreeuwen
brüllen
De baas schreeuwt vaak zo hard
Der Chef brüllt oft so laut
zo aardig zijn, een plezier doen
einen Gefallen tun
Zou u mij een plezier willen doen?
Würden Sie mir einen Gefallen tun?
loven, prijzen
loben
mompelen
murmeln
tegenspreken
widersprechen; widerspricht, widersprach, hat widersprochen
Nu moet ik u tegenspreken
Da muss ich Ihnen widersprechen