1.15 ’Stemmingsstoornissen, suïcidaal & zelfbeschadigend gedrag Flashcards

1
Q

kenmerken depressie

A
  • Veranderingen emotionele toestand
  • Verandering van motivatie
  • Verandering van lichamelijke functioneren en motorisch gedrag
  • Cognitieve verandering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dysthymie

A
  • Last van sombere gevoelens
  • Verlies van interesse in dagelijks leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

premenstruele stemmingsstoornis

A

Ernstige stemmingswisselingen en lichamelijke symptomen door menstruatie (enkele dagen tot 2 weken voorafgaand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bipolaire stoornis

A

Een psychologische stoornis die wordt gekenmerkt door stemmingswisselingen tussen een toestand van extreme euforie (geluk) en depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cyclothyme stoornis

A

Milder dan bipolair, maar chronische stemmingswisselingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

1BPS

A
  • Minimaal één manische episode
  • Eén of meer depressies
  • Uitsluitend manische episoden doorgemaakt
  • Tussendoor is de stemming “normaal”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

2BPS

A

Hypomaninische episodes gehad naast 1 episode van depressie (geen manie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

depressie

A

een stemmingsstoornis die wordt gekenmerkt door episoden van ernstige depressiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

manie

A

een toestand van ongewone euforie, energie en activiteit (directe opleving, heel vrolijk)h

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hypomanie

A

een relatief lichte toestand van manie (kleine positieve opleving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

manische episoden

A
  • Begint abrupt
  • Plotselinge verbetering van stemming
  • Uitzonderlijk vrolijk, optimistisch
  • Of veeleisend en dominant
  • Deze stemmingswisselingen zijn buitensporig
  • Patiënt zelf heeft geen inzicht (niet bewust)
  • Ratelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

postnatale depressie

A

Vorm van een zware depressie waarbij de depressieve episode volgens de dsm-5 binnen vier weken na de bevalling begint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

behandeling postnatale depressie

A

Cognitieve gedragstherapie en medicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

prenatale depressie

A

Kan ontstaan aan het begin van de zwangerschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

behandeling prenatale depressie

A

Cognitieve gedragstherapie en medicatie (antidepressiva bijv.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

psychodynamische theorie depressie

A

Depressie wordt gezien in termen van een naar binnen gerichte woede. Mensen met sterk ambivalente gevoelens ten opzichte van mensen die ze verloren zijn of dreigen te verliezen, kunnen onverwerkte woede onbewust richten op innerlijke representaties van onverwerkte gebeurtenissen

17
Q

humanistische theorie depressie

A

Zien een depressie als een weerspiegeling van een gebrek aan betekenis en authenticiteit in iemands leven. Wanneer ondersteuning afneemt, kan iemand zicht ongemotiveerd en depressief voelen

18
Q

leertheorie depressie

A

Richt zich meer op situationele factoren zoals het verlies van positieve bekrachtiging. We functioneren het beste wanneer het niveau van bekrachtiging overeenkomt met onze inspanningen.

19
Q

cognitieve theorie depressie

A

Het standpunt dat depressie voortkomt uit het aannemen van een negatief beeld van zichzelf de omgeving of de wereld in het algemeen, en van de toekomst.
* Cognitieve triade van depressie
* Theorie van aangeleerde hulpeloosheid

20
Q

behandeling stemmingsstoornis

A
  • psychodynamische theorie
  • gedragstherapie
  • CGT
  • medicatie
21
Q

running therapie

A
  • Zorgt ervoor dat je weer stoffen gaat aanmaken en gezonde leefstijl
  • Wordt vaak gebruikt bij burn-out
22
Q

suicide

A
  • Uiting van een proces waarbij de wereld uiterst negatief beleeft wordt
  • Afweging van wat het leven nog waard is (balanssuïcide)
23
Q

risicofactoren suïcide

A
  • Sterke biologische basis (lage serotoninespiegel, erfelijkheid)
  • Vrouwen doen vaker een poging, mannen vaak een ‘geslaagde suïcide’
  • Ouderen plegen vaker suïcide dan jongeren