10.4 Opleidingen Flashcards
opleiden
ausbilden
Helaas zijn er steeds minder bedrijven die anbachtslieden opleiden
Leider gibt es hier immer weniger Firmen, die Handwerker ausbilden
de opleiding
die Ausbildung, die Ausbildung
Hij is nog in opleiding
Er ist noch in der Ausbildung
het beroep
der Beruf, die Berufe
Meneer Männel is arts van beroep
Herr Männel ist Arzt von Beruf
solliciteren
sich bewerben; bewirbt sich, bewarb sich, hat sich beworben
Hij heeft bij verschillende bedrijven gesolliciteerd
Er hat sich bei mehreren Firmen beworben
de sollicitant
der Bewerber, die Bewerber
Voor een vacature werden vier sollicitanten uitgenodigd
Für eine offene Stelle wurden vier Bewerber eingeladen
de kans
die Chance, die Chancen
Met die opleiding heb je kansen op de arbeidsmarkt
Mit der Ausbildung hast du Chancen auf dem Arbeitsmarkt
geschikt zijn
sich eignen
Met zijn karakter is hij niet geschikt voor een beroep met klantencontact
Mit seinem Charakter eignet er sich nicht für einen Beruf mit Kundenkontakt
de ervaring
die Erfahrung, die Erfahrungen
het succes
der Erfolg, die Erfolge
Ik heb hard voor mijn succes gewerkt
Ich habe hart für meinen Erfolg gearbeitet
vereisen
erfordern
Veel beroepen vereisen goede kennis van het Engels
Viele Berufe erfordern gute Kenntnisse in Englisch
het cv
der Lebenslauf, die Lebensläufe
de (praktische) opleiding (voor ambachtelijke en vergelijkbare beroepen, in leerlingenstelsel)
die Lehre, die Lehren
Hij heeft een opleiding tot verkoper gedaan
Er hat eine Lehre als Verkäufer gemacht
de leerling (in leerlingenstelsel)
der Lehrling, die Lehrlinge
de opleidingsplaats, de stageplaats
die Lehrstelle, die Lehrstsellen
presteren
leisten
het perspectief
die Perspektive, die Perspektiven
de stagiair(e)
der/die Praktikant(in), die Praktikant(inn)en
de stage; het practicum
das Praktikum, die Praktika
specifiek
spezifisch
de activiteit, de bezigheid
die Tätigkeit, die Tätigkeiten
In zijn werk bij de vrijwillige brandweer heeft hij veel gepresteerd
In seiner Tätigkeit bei der freiwilligen Feuerwehr hat er viel geleistet
in contact brengen met
vermitteln
Ze hebben hem in contact gebracht met een bedrijf waar hij nu een opleiding tot schilder begint
Man hat ihn an einen Betrieb vermittelt, wo er jetzt eine Lehre als Maler beginnt
bezorgen
verschaffen
Kunt u mij een kleine bijverdienste bezorgen?
Können Sie mir einen kleinen Nebenverdienst verschaffen?
veronderstellen, vereisen
voraussetzen
wisselen, veranderen van
wechseln
Al tijdens zijn opleiding veranderde hij twee keer van bedrijf
Bereits während seiner Ausbildung wechselte er zweimal die Firma
zich waarmaken, zich bewijzen
sich bewähren
Tijdens haar opleiding heeft ze zich bewezen als betrouwbare medewerkster
Währen ihrer Ausbildung hat sie sich als zuverlässige Mitarbeiterin bewährt
het inzicht
der Einblick, die Einblicke
De stage is belangrijk voor het inzicht in de praktijk
Das Praktikum ist wichtig für den Einblick in die Praxis
zich specialiseren
sich spezialisieren
de volksuniversiteit
die Volkshochschule, die Volkshochschulen
De volksuniversiteit biedt veel taalcursussen aan
Die Volkshochschule bietet viele Sprachkurse an
de bijscholing
die Weiterbildung, die Weiterbildungen