10.1 School Flashcards
de eis
die Anforderung, die Anforderungen
De eisen aan de leerlingen worden steeds hoger
Die Anforderungen an die Schüler werden immer höher
aankruisen
ankreuzen
de aanwezigheid
die Anwesenheit
De leraar heeft de aanwezigheid van de leerlingen elke dag gecontroleerd
Der Lehrer hat die Anwesenheit der Schüler jeden Tag überprüft
de taak, de opgave
die Aufgabe, die Aufgaben
de aandacht, de attentie
die Aufmerksamkeit, die Aufmerksamkeiten
De aandacht van de leerlingen neemt af
Die Aufmerksamkeit der Schüler lässt nach
opletten
aufpassen
uitvallen, niet doorgaan
ausfallen; fällt aus, fiel aus, ist ausgefallen
Vandaag gaan de Engelse lessen niet door, omdat mevrouw Schuchardt ziek is
Heute fällt der Englischunterricht aus, weil Frau Schuchardt krank ist
begrijpen
begreifen, begriff, hat begriffen
bijbrengen, leren
beibringen, brachte bei, hat beigebracht
Wie heeft jou leren autorijden?
Wer hat dir das Autofahren beigebracht?
de beoordeling
die Bewertung, die Bewertungen
De beoordeling van mijn werkstuk was lovend
DIe Bewertung meiner Arbeit war lobend
vormen, ontwikkelen
bilden
Onze school wil jongeren ook politiek vormen
Unsere Schule möchte Jugendliche auch politisch bilden
de vorming, de opleiding, het onderwijs
die Bildung
In Duitsland wordt veel gediscussieerd over de verbetering van het onderwijs
In Deutschland wird viel über die Verbesserung der Bildung diskutiert
doorstrepen
durchstreichen, strich durch, hat durchgestrichen
aanvullen, invullen
ergänzen
Vul de ontbrekende woorden in
Ergänze die fehlenden Wörter
verklaren, uitleggen
erklären
