101-150 Flashcards
1
Q
bedenken
A
se maquiller
2
Q
haar kamen
A
se coiffer
3
Q
voorbereiden
A
se preparer
4
Q
zeker
A
sûr
5
Q
het gebouw
A
le immeuble
6
Q
rustig
A
tranquillement
7
Q
de plicht
A
le devoir
8
Q
verkopen
A
vendre
9
Q
zich vergissen
A
se tromper
10
Q
gebeuren, to happen
A
se passer
11
Q
overgaan
A
passer
12
Q
vinden
A
trouver
13
Q
zich bevinden
A
se trouver
14
Q
in plaats van
A
plutôt
15
Q
de mond, de bek
A
la gueule
16
Q
houd zichzelf op de hoogte
A
se tenir au courant
17
Q
in de mode
A
en mode
18
Q
een wandeling maken
A
promener
19
Q
zichzelf uitlaten
A
se promener
20
Q
komen
A
venir