251-300 Flashcards
1
Q
vroeger
A
autrefois
2
Q
de schaar
A
les ciseaux
3
Q
afschaffen
A
fournir
4
Q
lenen van iemand
A
emprunter
5
Q
uitlenen, lenen aan iemand
A
prêter à quelqu’un
6
Q
de hitte
A
la chaleur
7
Q
behalve
A
sauf
8
Q
het verslag
A
le compte-rendu
9
Q
de vergadering
A
la réunion
10
Q
brengen
A
rendre
11
Q
de weersverwachting
A
la prévision météorologique
12
Q
huisvesten
A
hébérger
13
Q
de daklozen
A
les sans-arbi
14
Q
het is nodig
A
il faut que
15
Q
eerlijk gezegd
A
franchement
16
Q
eindelijk
A
enfin
17
Q
bang zijn voor
A
avoir peur de
18
Q
in ieder geval
A
toutefois
19
Q
ver weg zijn
A
être loin
20
Q
de weg
A
la façon