zinnen prépositions 3 Flashcards

1
Q

Hij gaat bij voorkeur ‘s nachts op stap.

A

Il sort de préférence la nuit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onze praktijk ligt binnen de ringlaan.

A

Notre cabinet est situé à l’intérieur du périphérique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De ontploffing is buiten de stad gebeurd.

A

L’explosion a eu lieu hors de la ville.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wandel door het bos. Dat is gezonder.

A

Promenez-vous / Promène -toi à travers le bois. C’est plus sain.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In mijn ogen heb je een goede keus gemaakt.

A

A mes yeux tu as fait un bon choix.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Die peren kosten 3 euro per kilo.

A

Ces poires coûtent 3 € le kilo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De sociaal assistenten gaan van deur tot deur.

A

Les assistants sociaux vont de porte en porte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Neem een handdoek uit de kast.

A

Prenez / Prends une serviette dans l’armoire.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nu weten we het eens voor altijd.

A

Maintenant nous le savons une fois pour toutes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom is hij kwaad op mij

A

Pourquoi est-il fâché contre moi ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Buiten alle verwachtingen zijn er niet veel slachtoffers.

A

Contre toute attente il n’y a pas beaucoup de victimes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Loop niet door de plassen.

A

Ne marchez / marche pas dans les flaques d’eau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik zou niet in jouw plaats willen zijn.

A

Je n’aimerais / voudrais pas être à ta place.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ik heb het met eigen ogen gezien.

A

Je l’ai vu de mes propres yeux.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Naar welke muziek luister je graag?

A

Quelle musique aimes-tu écouter?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op de duur wen je daaraan.

A

A la longue on s’y habitue.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Je bent ondankbaar tegenover de verpleger.

A

Tu es ingrat(e) envers l’infirmier.

18
Q

Dat is een tekst zonder betekenis.

A

C’est un texte vide de sens.

19
Q

Zij is zeer gevoelig voor kritiek.

A

Elle est très sensible aux critiques.

20
Q

Wees altijd aardig voor de patiënten.

A

Sois / soyez toujours gentil avec / envers / pour les patients

21
Q

Waarom ben je zo koel tegen hen?

A

Pourquoi es-tu si froid(e) envers / avec eux

22
Q

Let op voor infecties!

A

Faites attention aux infections

23
Q

Als ik dat van tevoren wist!

A

Si je le savais d’avance!

24
Q

Op uw gezondheid!

A

A votre santé!

25
Q

Zij is werkelijk tot alles in staat!

A

Elle est vraiment capable de tout

26
Q

Deze arts is echt vriendelijk voor zijn personeel.

A

Ce médecin est vraiment gentil avec / envers / pour son personnel.

27
Q

Wie is er verantwoordelijk voor de instrumenten van de operatiezaal?

A

Qui est responsable des instruments de la salle d’opération?

28
Q

Ik heb niet genoeg geld bij.

A

Je n’ai pas assez d’argent sur moi.

29
Q

Neem die oudere dame even bij de arm.

A

Prenez / prends cette vieille dame par le bras (un instant).

30
Q

Ieder op zijn beurt!

A

Chacun à son tour!

31
Q

Ik ben niet sterk in vreemde talen.

A

Je ne suis pas fort(e) en langues étrangères.

32
Q

Je zou een voorbeeld aan haar kunnen nemen.

A

Tu pourrais prendre exemple sur elle.

33
Q

Is hij buiten kennis?

A

Est-il sans connaissance?

34
Q

Ze had tranen in de ogen.

A

Elle avait les larmes aux yeux.

35
Q

Deze aandoening is vergelijkbaar met een verkoudheid.

A

Cette affection est comparable à un rhume.

36
Q

Bedek zijn lichaam met een deken.

A

Couvrez / couvre son corps d’une couverture.

37
Q

Zijn gezicht stond vol met puistjes.

A

Son visage était plein / couvert de boutons.

38
Q

Ik ben bereid om overuren te doen

A

Je suis prêt(e) à faire des heures supplémentaires.

39
Q

Je bent zo zeker van jezelf!

A

Tu es si sûr(e) de toi-même

40
Q

Ben je beleefd geweest tegen serveerster?

A

As-tu été poli(e) avec / envers la serveuse?

41
Q

Dit preventief onderzoek is nuttig voor iedereen.

A

Cet examen préventif est utile à tout le monde.