zinnen hoofdstuk 5 Flashcards
1
Q
oui, j’ai rendez-vous cet après-midi
A
ja, ik heb vanmiddag een afspraak.
2
Q
non, je reste au lit
A
nee ik blijf in bed
3
Q
qu’est-ce que tu as
A
wat heb je
4
Q
j’ai mal à la tête
A
ik heb hoofdpijn
5
Q
ja, ik heb vanmiddag een afspraak
A
oui, j’ai rendez-vous cet après-midi
6
Q
nee, ik blijf in bed.
A
non, je reste au lit.
7
Q
wat heb je?
A
qu’est-ce que tu as?
8
Q
ik heb hoofdpijn.
A
j’ai mal à la tête.
9
Q
j’ai 39 de fièvre.
A
ik heb 39 graden koorts.
10
Q
j’ai eu un accident.
A
ik heb een ongeluk gehad
11
Q
j’ai le bras cassé
A
ik heb een gebroken arm
12
Q
ik heb 39 graden koorts.
A
j’ai 39 de fièvre.
13
Q
ik heb een ongeluk gehad
A
j’ai eu un accident
14
Q
ik heb een gebroken arm
A
j’ai le bras cassé
15
Q
tu fais du sport?
A
doe jij aan sport