WW P. 124-125 Flashcards
1
Q
Schrijven
A
Écrire
2
Q
Beschrijven
A
Décrire
3
Q
(Zich) inschrijven
A
(S’)inscrire
4
Q
Voorschrijven
A
Prescrire
5
Q
Onderschrijven
A
Souscrire
6
Q
Ontroeren
A
Émouver
7
Q
Bevorderen, promoten
A
Promouvoir
8
Q
Sturen, zenden
A
Envoyer
9
Q
Terugzenden
A
Renvoyer
10
Q
Doen, maken
A
Faire
11
Q
Namaken
A
Contrefaire
12
Q
Losmaken
A
Défaire
13
Q
Opnieuw maken
A
Refaire
14
Q
Voldoen
A
Satisfaire
15
Q
Moeten
A
Falloir