voc. Unit 1: À chacun sa passion p. 33-37 Flashcards
1
Q
l’adversaire
A
de tegenstander
2
Q
l’art martial
A
de gevechtsport
3
Q
l’avant-bras
A
de voorarm
4
Q
le buste
A
het bovenlichaam
5
Q
le casse-tête
A
de hoofdbreker
6
Q
l’effort
A
de inspanning
7
Q
l’équilibre
A
het evenwicht
8
Q
l’esprit de compétition
A
de competitiedrang, competitiegeest
9
Q
le jardinage
A
het tuinieren
10
Q
le loisir
A
de hobby
11
Q
le mollet
A
de kuit
12
Q
l’os
A
het bot
13
Q
le passe-temps
A
het tijdverdrijf, de hobby
14
Q
l’agilité
A
de behendigheid
15
Q
l’articulation
A
het gewricht
16
Q
la chorale
A
het(zang)koor
17
Q
la cuisse
A
de dij
18
Q
la devinette
A
het raadseltje
19
Q
l’endurance
A
het uithoudingsvermogen, de uithouding
20
Q
la fesse
A
de bil
21
Q
la hanche
A
de heup
22
Q
la musculation
A
de fitness
23
Q
la nuque
A
de nek
24
Q
la poitrine
A
de borst, de boezem
25
la réflexion
het nadenken
26
la sensation forte
de kick
27
s'allonger
gaan liggen
28
appliquer
aanbrengen, toepassen
29
s'appuyer sur
steunen op
30
contracter
samentrekken
31
coudre
naaien
32
se défouler
zich uitleven
33
écarter
spreiden
34
s'étirer
zich uitrekken, stretchen
35
maintenir
aanhouden
36
se muscler
spieren versterken
37
se pencher
zich buigen
38
plier
plooien
39
serrer
opspannen, aanspannen
40
soulever
opheffen
41
tendre
strekken, uitsteken
42
tricoter
breien
43
accroupi
gehurkt
44
efficace
doeltreffend
45
méticuleux
nauwkeurig, nauwgezet
46
faire du crochet
haken
47
jouer d'un instrument
een instrument bespelen
48
relever un défi
een uitdaging aangaan