Words 1. Flashcards
Together
Samen
My
Mijn
Name
Naam
I
Ik
To come
Komen
To study
Studeren
Teacher
Docent
From
Uit
Who
Wie
From
Vandaan
To listen
Luisteren
To answer
Beantwoorden
Question
Vraag, de
You (informal)
Jij,je
To live
Wonen
Now
Nu
Hi
Hoi
How
Hoe
To be named
Heten
To spell
Spellen
Your
Jouw
Where
Waar
But
Maar
Mother
Moeder
True
Waar
Not
Niet
Text
Tekst
To check
Controleren
Letter
De letter
To write
Schrijven
That
Dat
To be able
Kunnen
To look
Kijken
At
Naar
The map
De kaart
Of/from
Van
Country
Het land
To point at
Aanwijzen
To say
Zeggen
What/which
Welk
Language
De taal
They
Ze
There
Daar
To speak
Spreken
First name
De Voornaam
Last name
De achternaam
To be /his
Zijn
He
Hij
To talk
Praten
Street
De straat
To tell
Vertellen
Other
Ander
To ask
Vragen
To go
Gaan
The/it
Het
With
Met
You(formal)
U
Everything
Alles
Good
Goed
Me
Mij
Excellent
Uitstekend
Fine
Prima
Good
Best
So
Zo
Bad
Slecht
To get
Krijgen
Word
Het woord
To walk
Lopen
Around
Rond
To see
Zien
To have to
Moeten
To guess
Raden
New
Nieuw
Group
De groep
Yes
Ja
To knock
Kloppen
Nice,fun
Leuk
A bit
Een beetje
Tired
Moe
Also,too
Ook
No
Nee
Nice,pleasant
Aangenaam
Number
Het getal
Phone number
Het telefoonnummer
To give
Geven
To search
Zoeken
To have
Hebben
To draw
Tekenen
How much
Hoeveel
House
Het huis
Pen
De pen
May
Mogen
The paper
Het papier
No
Geen
Double
Dubbel
The line
De lijn
The man
De man
The moon
De maan