Woordschatkennis - les 2,3,5 Flashcards
1
Q
de gelagzaal
A
zaal waar gegeten en gedronken wordt
2
Q
het beslag
A
bekleding, versiering
3
Q
onherroepelijk
A
zonder mogelijke veranderingen
4
Q
het dakpant
A
balk van het dak
5
Q
de robijn
A
rode edelsteen
6
Q
sinister
A
eng, gevaarlijk, angstaanjagend
7
Q
beklemmend
A
drukkend
8
Q
ijzingwekkend
A
iets waar je doodsbang van bent
9
Q
de masterclass
A
praktijkles of sessie waarin een kenner informatie geeft over een onderwerp waarin hij/zij expert is
10
Q
de distributeur
A
bedrijf dat/persoon die zorgt voor de verdeling van een product
11
Q
het tijdsbestek
A
tijdsperiode, hoeveelheid tijd
12
Q
compenseren
A
iets vergeffen, iets vergoeden
13
Q
verteerbaar maken
A
verwerkbaar maken
14
Q
archaïsch
A
verouderd
15
Q
stigmatiseren
A
iets met negatieve bijklank