Woordjes Lo 2 Flashcards
1
Q
Facies
A
Faciei het gezicht, het uitzicht
2
Q
Confirmare
A
-o versterken bevestigen
3
Q
Damnare
A
-o veroordelen
4
Q
Putare
A
-o menen
5
Q
Continere
A
-eo (continui, contentum) vasthouden, omvatten
6
Q
Gaudere
A
-eo blij zijn
7
Q
Movere
A
-eo (movi, motum) bewegen, beïnvloeden
8
Q
Animadvertere
A
-o (animadverti, animadversum) opmerken
9
Q
Frangere
A
-o (fregi, fractum) breken
10
Q
Intra+ acc
A
(Voorzetsel) binnen
11
Q
Quasi
A
(Bijwoord) als het ware
12
Q
Signum
A
Signi het teken
13
Q
Tectum
A
Tecti het dak, het huis
14
Q
Verus
A
-a -um waar, echt
15
Q
Carmen
A
Carminis, o het lied, het gedicht