woordenschat kapiteil 4 deel 3 Flashcards
naar welke school ga je?
Zu welcher Schule gehst du?
naar welke klas ga je?
In welcher Klass gehst du?
hoe ziet jou lessenrooster eruit?
Wie sieht dein Stundenplan aus?
welke vakken doe je het liefst?
Welche Fächer machst du am liebsten?
wat zijn jou lievelingsvakken?
Was sind deine Lieblingsfächer?
ik zit in klas 9
Ich gehe in die 9. Klasse
we zitten in dezelfde klas
Wir sind in derselben Klasse
mijn lievelingsvakken zijn Duits en Geschiedenis
Meine Lieblingsfächer sind Deutsch und Geschichte
ik vind wiskunde leuk
Mathe macht Spaβ
vandaag hebben we toets engels
Heute schreiben wir eine Englischarbeit
voor geschiedenis heb ik altijd goede punten
in Geschichte habe ich imme gute Noten
vele slachtoffers van pesterijen willen niet meer naar school gaan
Viele Mobbing-Opfer wollen nicht mehr zu Schule gehen
ik kijk uit naar de vakantie
Ich freue mich schon auf die Ferien
zou ik mogen gaan zitten?
Darf ich mich bitte hinsetzen?
Hoeveel tijd hebben we voor deze opdracht?
Wie viel Zeit habben wir für diese Aufgabe?