dativ Flashcards
1
Q
wanneer gebruik je een dativ?
A
- meewerkend voorwerp
- lijdend voorwerp
- na sommige voorzetsels
2
Q
meewerkend voorwerp
A
zinsdeel dat met ‘aan’ of ‘voor’ begint of waar je ‘aan’ of ‘voor’ ervoor kunt zetten
3
Q
het lijdend voorwerp na bepaalde werkwoorden
A
danken, fehlen, folgen, gefallen, gehören, glauben, gratulieren en helfen
4
Q
na sommige voorzetsels
A
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber
5
Q
gehören
A
behoren
6
Q
glauben
A
geloven
7
Q
gratulieren
A
feliciteren
8
Q
helfen
A
helpen
9
Q
gefallen
A
bevallen, meevallen
10
Q
danken
A
bedanken
11
Q
fehlen
A
ontbreken
12
Q
folgen
A
volgen
13
Q
datief bij bepaald lidwoord mannelijk
A
dem
14
Q
datief bij bepaald lidwoord vrouwelijk
A
der
15
Q
datief bij bepaald lidwoord onzijdig
A
dem