woordenschat deel 2 ned - duits Flashcards
snoepen
naschen
snoep
Süßigkeiten
de enquête
die Befragung
amper
knapp
aangenaam, heuglijk
erfreulich
het resultaat
das Ergebnis
beslissend
entscheidend
(vr)eten
futtern
de mergkool
der Markstammkohl
de Romeinse sla
der Romanasalat
de kropsla
der Kopfsalat
het witlof
der Chicorée
de mangelwortel, snijbiet
der Mangold
de waterkers
die Brunnenkresse
de slechte adem
der Mundgeruch
het koffiesurrogaat
der Kaffee-Ersatz
uitstekend
hervorragend
ontmoeten
begegnen
de koelkast
der Kühlschrank
leeg
leer
het zakje
das Tütchen
in de hoek
in der Ecke
benadrukken je figuur
sind figurbetont
evenwel
allerdings
de verhuizing
der Umzug
hurken
hocken
onder de knieën
unterhalb der Knie
vallen
stürzen
de kuit
die Wade (n)
pas
erst
ontslaan
entlassen
het voorval, het incident
der Zwischenfall
de spier
der Muskel (n)
de zenuw
die Nervenbahn (en)
ten slotte
letztendlich
moet hebben veroorzaakt
ausgelöst haben soll
waarschuwen
warnen
schitteren
glänzen
slinken, krimpen
schrumpfen
bijna
knapp
zoeken, rondsnuffelen
stöbern
geheimhouden
verheimlichen
afhandelen
erledigen
broodjes
Semmeln
de post
das Postamt
wie is er aan de beurt?
Entschuldingung, wer ist dran?
Wordt u al geholpen?
Bekommen Sie schon?
wat wenst u?
Was möchten Sie?
Wat het kan zijn?
Was darf es sein?
Wat kan ik voor u doen?
Was kann ich für Sie tun?
Kann ich Ihnen helfen?
Kan ik u helpen?
wenst u nog wat?
Sonst noch etwas?
ik zou graag twee kilo…
ich möchte zwei Pfund…
ik had graag een kilo…
Ich hätte gern ein Kilo…
een kilo alstublieft.
Ein Kilo bitte
dan neem ik deze
Dann nehme ich diese
waar vind ik?
Wo finde ich?
wat kosten de…
Was kosten die…
hoeveel kosten de…
Wie viel kosten die…
is dat het?
Das wär’s?
is er nog iets anders?
Sonst noch etwas?
is dat alles?
Ist das alles?
niets anders, bedankt
Danke, sonst nichts
nee, dat is alles
Nein, das ist alles
hoeveel kost dat samen?
Wie viel macht das zusammen?
Dat maakt samen…
Das macht zusammen…
Mag ik dat aanproberen?
Barf ich das mal anprobieren?
dat ziet er mooi uit!
Das sieht super aus!
hoe gaat het?
Wie geht’s dir?
Wie geht’s Ihnen?
welke maat heeft u?
Welche Größe haben Sie?
Excuseer, kunt u mij zeggen waar de toiletten zijn?
Entschuldigung, können Sie mir bitte sagen, wo die Toiletten sind?
…bevind zich op
…befindet sich im
gelijkvloers
Erdgeschoss
eerste verdieping
ersten Stock
tweede verdieping
zweiten Stock
derde verdieping
dritten Stock
