modale werkwoorden Flashcards
können
kunnen
wollen
willen
dürfen
mogen (toelating/verbod)
mögen
mogen (graag hebben/lusten)
müssen
moeten (het kan niet anders)
sollen
moeten (omdat iemand het wil)
ich kann
ik kan
du kannst
jij kan
er/sie/es kann
hij/zij/het kan
wir köhnnen
wij kunnen
ihr könnt
jullie kunnen
sie/Sie können
zij kunnen
u kunt
ich will
ik wil
du willst
jij wilt
er/sie/es will
hij/zij/het wil
wir wollen
wij willen
ihr wollt
jullie willen
sie/Sie wollen
zij willen
u wilt
ich darf
ik mag
du darfst
jij mag
er/sie/es darf
hij/zij/het mag
wir dürfen
wij mogen
ihr dürft
jullie mogen
sie/Sie dürfen
zij/u mogen, moogt
ich mag
ik lust
du magst
jij lust
es/er/sie mag
het/hij/zij lust
wir mögen
wij lusten
ihr mögt
jullie lusten
sie/Sie mögen
zij lusten
u lust
ich muss
ik moet
du musst
jij moet
er/sie/es muss
hij/zij/het moet
wir müssen
wij moeten
ihr müsst
jullie moeten
sie/Sie müssen
zij moeten
u moet
ich soll
ik moet
du sollst
jij moet
er/sie/es soll
hij/zij/het moet
wir sollen
wij moeten
ihr sollt
jullie moeten
sie/Sie sollen
zij moeten
u moet
ik kan
ich kann
jij kan
du kannst
hij/zij/het kan
er/sie/er kann
we kunnen
wir können
jullie kunnen
ihr könnt
zij kunnen
u kunt
sie/Sie können
ik wil
ich will
jij wil
du willst
hij/zij/het wil
er/sie/es will
we willen
wir wollen
jullie willen
ihr wollt
zij willen
u wilt
sie/Sie wollen
ik mag (toelating/verbod)
ich darf
jij mag (toelating/verbod)
du darfst
hij/zij/het mag (toelating/verbod)
er/sie/es darf
wij mogen (toelating/verbod)
wir dürfen
jullie mogen (toelating/verbod)
ihr dürft
zij mogen
u moogt
(toelating/verbod)
sie/Sie dürfen
ik lust
ich mag
jij lust
du magt
hij/zij/het lust
er/sie/es mag
we lusten
wir mögen
jullie lusten
ihr mögt
u lust
zij lusten
Sie/sie mögen
ik moet (kan niet anders)
ick muss
jij moet (kan niet anders)
du musst
hij/zij/het moet (kan niet anders)
er/sie/es muss
we moeten (kan niet anders)
wir müssen
jullie moeten (kan niet anders)
ihr müsst
u moet
jullie moeten
(kan niet anders)
sie/Sie müssen
ik moet (omdat iemand het wil)
ich soll
jij moet (omdat iemand het wil)
du sollst
hij/zij/het moet (omdat iemand het wil)
er/sie/es soll
wij moeten (omdat iemand het wil)
wir sollen
jullie moeten (omdat iemand het wil)
ihr sollt
jullie moeten
u moet
(omdat iemand het wil)
sie/Sie sollen
ik zou graag hebben…
ich möchte…