Woordenlijst § 3 Infrastructuur Flashcards
Wat is infrastructuur?
Alles wat nodig is om mensen in een bepaald gebied met elkaar te verbinden.
Wat betekent ‘dempen’?
Dichtgooien met aarde.
Wat is het element?
Het bestanddeel.
Wat is een gemaal?
Inrichting om water van het ene naar het andere niveau te brengen.
Wat is het kerkenpad?
Oud wandelpad dat dwars door de velden en polders liep en de kortste verbinding naar de kerk vormde.
Wat betekent ‘monumentaal’?
Met cultuurhistorische waarde.
Wat betekent ‘rendabel’?
Goedlopend; lonend.
Wat is de ringvaart?
Kanaal rond een polder dat het teveel aan water opvangt en afvoert.
Wat is een stelsel?
Systeem; samenstel van delen.
Wat is een tolweg?
Weg waarvoor de gebruiker betaalt om erover te mogen rijden.
Wat is het tracé?
Het baanvak; het wegvak.
Wat is een holle weg?
Weg of pad waarvan het wegdek lager ligt dan het omliggende land.
Wat betekent ‘op de lange baan schuiven’?
Uitstellen.
Wat betekent ‘een brug te ver zijn’?
Te moeilijk zijn.
Wat betekent ‘over de brug komen’?
Betalen.
Wat betekent ‘een dijk van een baan hebben’?
Een geweldige betrekking (functie) hebben.
Wat betekent ‘de gulden middenweg kiezen’?
Niet voor het ene of het andere uiterste kiezen.
Wat betekent ‘het hazenpad kiezen’?
Wegvluchten.
Wat betekent ‘de laan uitsturen’?
Ontslaan.
Wat betekent ‘van het padje af zijn’?
In de war zijn.
Wat betekent ‘aan de weg timmeren’?
Zich ergens voor inspannen (met het doel succesvol/bekend te worden).
Wat betekent ‘uit de weg ruimen’?
Doden.
Wat betekent de uitdrukking ‘Vele wegen leiden naar Rome’?
Er zijn meerdere methoden om iets te bereiken.
Wat betekent ‘geen zoden aan de dijk zetten’?
Niet helpen; de zaak niet verder brengen.