Woordenkraker Deel 6 Begrip -> Definitie Flashcards

1
Q

Het accent

A

Een kleine hoeveelheid, een detail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De aanloop

A

De periode voorafgaand aan iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het keerpunt

A

Een moment waarop veel veranderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het gamma

A

Een assortiment, een aanbod, een verzameling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Polsen naar

A

Subtiel vragen naar iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dateren uit

A

Tot een bepaald jaar behoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sober

A

Niet uitgebreid, zeer eenvoudig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kwistig

A

Veelvuldig, uitgebreid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Iemand van de wijs brengen

A

Iemand verstond doen staan, iemand even laten vergeten waaraan die dacht of waarmee die bezig was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zijn naam niet gestolen hebben

A

De naam van iemand/iets klopt eigenlijk bij de karaktertrekken of eigenschappen van dat zelfde object/diezelfde persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ergens profijt uithalen

A

Ergens winst uit halen, ergens voordeel uithalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zich tegoed doen aan

A

Opeten, smullen van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aan de haal gaan met

A

Iets meenemen, meepakken, vaak negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Naast zijn schoenen lopen

A

Te veel eigendunk (arrogantie) hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lokaliseren

A

De locatie/plaats bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Prepareren

A

Voorbereiden

17
Q

Simuleren

18
Q

Waarnemen

A

Zien, observeren

19
Q

Domineren

A

Overheersing, heersen, de baas zijn

20
Q

Optekenen

A

Neerschrijven, vaak formeel

21
Q

IJsberen

A

Zenuwachtig heen en weer lopen

22
Q

Promoten

A

Ergens reclame voor maken

23
Q

Optimaliseren

A

Beter maken

24
Q

Erlenmeyer

A

Een glazen, doorzichtige beker die veel in labo’s wordt gebruikt

25
Guillotine
Een moordwapen dat met een vallen mes het hoofd van een veroordeelde afgehakt
26
Jacuzzi
Een luxueus bubbelbad met plaats voor meerdere personen
27
Morsecode
Een systeem waarbij klikjes lang of kort worden doorgeseind om boodschappen door te geven
28
Petrischaal
Een rond, glazen, doorzichtig schaaltje dat veel in labo’s wordt gebruikt
29
Röntgenfoto
Een foto van je botten, genomen in het ziekenhuis
30
Zeppelin
Een oud vervoersmiddel dat bestond uit een grote ballon (gevuld met gas) waaronder een cabine voor mensen of objecten ging
31
Brailleschrift
En manier van schrijven voor blinde mensen, bestaande uit puntjes die gedrukt worden in papier en zo een voelbaar reliëf vormen
32
Geigerteller
Een toestel dat wordt gebruikt om de mate van radioactiviteit te meten
33
Heimlichgreep
Een handeling die je uitvoert door je twee armen rond het lichaam van de stinkende persoon te plaatsen en met trekkende beweging iets dat de luchttoevoer tegenhoudt, terug uit het lichaam te persen