woordenbad 4 Flashcards

1
Q

zieke die in bed moet blijven liggen

A

bedlegerig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

persoon met veel invloed

A

invloedrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

iemand die een ongeval heeft veroorzaakt en heeft doorgereden

A

voortvluchtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

iemand die mag stemmen

A

stemgerechtigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

iemand die bekend is voor een gevaarlijke eigenschap

A

berucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zitting zonder buitenstaanders

A

besloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

stoffen die gif bevatten

A

toxisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

botsing waarbij twee auto’s langs de voorkant op elkaar inrijden

A

frontaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kenmerk dat erg overheerst

A

dominant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

als je niet vatbaar bent voor bepaalde ziekten, ben je

A

immuun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

speekwoord spits

A

de spits afbijten/spitsroeden lopen (openlijke vernedering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

speekwoord kaart

A

niet in zijn kaarten laten kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

speekwoord parcours

A

een foutloos parcours afleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

speekwoord pedalen

A

de pedalen kwijt zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

speekwoord bal

A

de bal ging aan het rollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

helpen

A

een handje toestellen

17
Q

hoog tempo hebben

A

peper in zijn gat hebben

18
Q

de schuld bij zichzelf zoeken

A

de hand in eigen boezem steken

19
Q

fier, vol vertrouwen mogen zijn

A

de borst nat maken

20
Q

zonder resultaat terugkeren

A

met lege handen

21
Q

raken (figuurlijk)

A

bij de keel grijpen

22
Q

gevaarlijk spel, risico’s nemen

A

Russische roulette spelen

23
Q

een ongelofelijke prestatie leveren

A

een huzarenstuk neerzetten

24
Q

een zware onderneming

A

een calvarietocht

25
Q

iemand graag binnenlaten

A

de rode loper uitrollen

26
Q

alles op alles zetten, met veel kracht

A

hun duivels ontbinden

27
Q

de straf dragen, boeten

A

het gelag betalen

28
Q

dat is overduidelijk

A

dat spreekt boekdelen

29
Q

een fout maken

A

een steek laten vallen

30
Q

het voor beneden houden

A

de deur achter zich dichttrekken

31
Q

iets doen stoppen

A

de stekker uittrekken

32
Q

iemand beetnemen

A

te grazen nemen

33
Q

gevaarlijk spel

A

met vuur spelen