woorden, Laatste hoofdstuk boek 1 Flashcards
le short de bain
de zwembroek
le pull
de trui
la robe
de jurk
le pantalon
de broek
le centre commercial
het winkelcentrum
l`hiver
de winter
essayer
passen, probeeren
prendre
nemen
moche
lelijk
comme
zoals, net als
bien sûr
natuurlijk
bien tôt
binnenkort
on y va
laten we gaan
les chaussures
de schoenen
l`histoire
de geschiedenis
les ados
de tiensers
porter
dragen
dépenser
uitgeven
appeler
noemen
accro
verslaafd
premier, première
eerste
né(e)
geboren
devant
voor (plaats)
vraiment
echt
presque
bijna
plusieurs
meerdere
faire les courses
boodschappen doen
finir
afmaken
décider
besluiten
j’ai perdu
ik heb verloren
un peu
een beetje
désolé(e)
sorry
seul (e)
alleen
gentil, gentille
lief
possible
mogelijk
ensemble
samen
moi aussi
ik ook
ne …. rien
niets
peut-être
misschien
le mois
de maand
le supermarché
de supermarkt
la pomme
da appel
le mec
de gozer (pop.)
le livre
het boek
la BD
het stripboek
le jeu
het spel
la mode
de mode
l’exemple
het voorbeeld
la différence
het verschil
la chose
het ding
la blague
de grap
la marque
het merk
le jean
de spijkerbroek
la jupe
de rok
la chemise
het overhemd
le chapeau
de hoed
propre
eigen
terrible
vreselijk
original(e)
origineel
noir(e)
zwart
gris(e)
grijs
moins
minder
assez
genoeg
ça dépend
het hangt ervan af
je veux
ik wil
utiliser
gebruiken