woorden, Laatste hoofdstuk boek 1 Flashcards
1
Q
le short de bain
A
de zwembroek
2
Q
le pull
A
de trui
3
Q
la robe
A
de jurk
4
Q
le pantalon
A
de broek
5
Q
le centre commercial
A
het winkelcentrum
6
Q
l`hiver
A
de winter
7
Q
essayer
A
passen, probeeren
8
Q
prendre
A
nemen
9
Q
moche
A
lelijk
10
Q
comme
A
zoals, net als
11
Q
bien sûr
A
natuurlijk
12
Q
bien tôt
A
binnenkort
13
Q
on y va
A
laten we gaan
14
Q
les chaussures
A
de schoenen
15
Q
l`histoire
A
de geschiedenis
16
Q
les ados
A
de tiensers
17
Q
porter
A
dragen
18
Q
dépenser
A
uitgeven
19
Q
appeler
A
noemen
20
Q
accro
A
verslaafd
21
Q
premier, première
A
eerste
22
Q
né(e)
A
geboren
23
Q
devant
A
voor (plaats)
24
Q
vraiment
A
echt
25
presque
bijna
26
plusieurs
meerdere
27
faire les courses
boodschappen doen
28
finir
afmaken
29
décider
besluiten
30
j'ai perdu
ik heb verloren
31
un peu
een beetje
32
désolé(e)
sorry
33
seul (e)
alleen
34
gentil, gentille
lief
35
possible
mogelijk
36
ensemble
samen
37
moi aussi
ik ook
38
ne .... rien
niets
39
peut-être
misschien
40
le mois
de maand
41
le supermarché
de supermarkt
42
la pomme
da appel
43
le mec
de gozer (pop.)
44
le livre
het boek
45
la BD
het stripboek
46
le jeu
het spel
47
la mode
de mode
48
l'exemple
het voorbeeld
49
la différence
het verschil
50
la chose
het ding
51
la blague
de grap
52
la marque
het merk
53
le jean
de spijkerbroek
54
la jupe
de rok
55
la chemise
het overhemd
56
le chapeau
de hoed
57
propre
eigen
58
terrible
vreselijk
59
original(e)
origineel
60
noir(e)
zwart
61
gris(e)
grijs
62
moins
minder
63
assez
genoeg
64
ça dépend
het hangt ervan af
65
je veux
ik wil
66
utiliser
gebruiken