Hoofdstuk 3 Woorden Flashcards
1
Q
l’anniversaire
A
De verjaardag
2
Q
La fille/le film unique
A
Het enig kind
3
Q
Le vêtement
A
Het kledingstuk
4
Q
De ouders
A
Les parents
5
Q
De slaapkamer
A
La chambre
6
Q
Lachen
A
Rigoler
7
Q
Zoeken
A
Chercher
8
Q
Tv kijken
A
Regarder la télé
9
Q
Aller en ville
A
Naar de stad gaan
10
Q
Jouer à la console
A
Gamen
11
Q
Attendre
A
Wachten
12
Q
Attendre
A
Wachten
13
Q
Ce soir
A
Vanavond
14
Q
Encore
A
Nog
15
Q
Autre
A
Andere
16
Q
Divorcé(e)
A
Gescheiden
17
Q
Vervelend
A
Casse-pied
18
Q
Groot
A
Grand(e)
19
Q
Zwart
A
Noir(e)
20
Q
Wit
A
Blanc, blanche
21
Q
Nieuw
A
Nouveau, Nouvelle
22
Q
Het konijn
A
Le lapin
23
Q
De kat
A
Le chat
24
Q
De hamster
A
Le hamster
25
l'oiseau
De vogel
26
La poule
De kip
27
De koe
La vache
28
l'animal de compagnie
Het huisdier
29
De tweelingbroer
Le frère jumeau
30
De tweelingzus
La sœur jumelle
31
Prendre
Nemen
32
Choisir
Kiezen
33
Dormir
Slapen
34
Bestaan
Exister
35
Mooi
Beau, belle
36
Actief
Actif, active
37
Schattig
Adorable
38
Heureusement
Gelukkig (maar)
39
Sinon
Anders
40
Parce que
Omdat
41
Quelle horreur
(Wat) vreselijk
42
Het ijsje
La glace
43
De neef
Le cousin
44
De nicht
La cousine
45
Le rendez-vous
De afspraak
46
Le portable
De mobiele telefoon
47
Content(e)
Blij
48
Interdit(e)
Verboden
49
Aider
Helpen
50
Dus
Donc
51
Nu
Maintenant
52
Le salon
De woonkamer
53
Het toilet
Les toilettes
54
La salle de bains
De badkamer
55
Le grenier
De zolder
56
Het bureau, de studeerkamer
Le bureau
57
La cuisine
De keuken
58
De garage
Le garage
59
De tuin
Le jardin
60
De tafel
La table
61
La chaise
De stoel
62
Het zwembad
La piscine
63
l'écran
Het scherm
64
La vue
Het uitzicht
65
De decoratie
La décoration
66
La montagne
De berg
67
Le monde entier
De hele wereld
68
De verdieping
l'étage
69
De zee
La mer
70
Het centrum
Le centre
71
Le château
Het kasteel
72
Ik se trouve
Hij bevindt zich
73
Passer
Doorbrengen
74
Reizen
Voyager
75
Uitnodigen
Inviter
76
Kletsen
Discuter
77
Après
Na
78
Malheureusement
Helaas
79
Près de
Dichtbij
80
Quelques
Enkele
81
à côté de
Naast
