woorden I Flashcards
die Zahl
het getaal
der Junge
de jongen
das Mädchen
het meisje
müde
moe
dürfen, mögen (Erlaubnis)
mogen
malen
tekenen
Woher kommst du?
Waar kom je vandaan?
die Haut
het veel
14
veertien
40
veertig
80
tachtig
12
twaalf
die Adresse
het adres
das Auto
de auto
begleiten
begeleiden
das Ei
het ei
gauw
bald
schön
mooi
die Nase
de neus
niemals
nooi
der Tarif
het tarief
furchtbar
vreselijk
wandern
wandelen
Lust haben
zin hebben
der Beruf
het beroep
dergleiche
dezelfde
der Dieb
de dief
lebhaft, beschäftigt
druk
glücklich
gelukkig
muskulär
gespierd
emotional
emotioneel
verheiratet
getrouwd
die Haare
het haar
ganz
helemaal
wiederholen
herhalen
fleißig
ijverig
faul
lui
gleichen
lijken op
wohnen (als Gast)
logeren
Neffe, Cousin
de neef
Nichte, Cousine
de nicht
nüchtern
nuchter
gestorben
overleden
Schwägerin
schoonzus
ruhig
rustig
unordentlich, schlampig
slordig
trübselig
somber
das Aussehen
het uiterlijk
der Schwager
de zwager
selbstsicher
zelfverzekerd
wechseln
wisselen
zwei Tanten
twee tantes
zwei Omas
twee oma’s
sich anziehen (Klamotten)
zich ankleden
sich anziehen
aantrekken
Computerspiel
het computerspelletje
aussehen
eruitzien
toll
gek
gewöhnlich
gewoon
rennen
hardlopen
richtig, korrekt
juist
gutaussehend
knap
der Morgen
de ochtend/morgen
erst
pas
stechen, piksen
prikken
das Fenster
het raam
sich rasieren
zich scheren
der Staub
het stof
der Pickel
de puist
werden, würden (Versprechen)
zullen
früh
vroeg
wollen
willen
die Stunde
het uur
den Hund ausführen
de hond uitlaten
verliebt
verliefd
fett
vet
die Seife
de zeep
selbst
zelfs
das Krankenhaus
het ziekenhuis
Willst du …
Heb je zin om ….
Zullen we….
Kannst du morgen?
Kun je morgen?
Ich kann heute abend nicht.
Ik kan vanavond niet.
Montag
maandag
Mittwoch
woensdag
August
augustus
Januar
januari
Oktober
oktober
März
maart
Es ist 12:35 Uhr
Het is vijf over half een.
Es ist 11:45 Uhr
Het is kwart voor twaalf.
Wie viel kostet das?
Hoeveel kost dat?
Wat kost dat?
Wie viel wiegt das Stück?
Hoeveel weegt dit stuk?
Wat weegt dit stuk?
Ich hätte gerne…
Ik wil graag…
Morgens
’s Morgens
Niederländer
Nederlanders
die Karotte
de wortel
das Rindergehackte
het rundergehakt
100 gr
het ons
die Ernte
het oogst
die Birne
de peer
das Portmonee
de portemonnee
der Reis
de rijst
langweilig
saai
der grüne Salat
de sla
die Tomate
de tomaat
bis
tot
wiegen
wegen
Milchprodukte
de zuivel
die Einladung
de uitnodiging
die Tasche
het tasje
das Stück
het stuk
mit Karte zahlen
pinnen
500 gr
het pond
die Liste
het lijstje
mitnehmen
meenemen
das Gewicht
het gewicht
das Angebot
de aanbieding
bekannt sein für
bekendstann om
der Tiefkühler
de diepvries
die Kasse
de kassa
die Kiste
het krat
Mein Geburtstag ist am Sonntag.
Ik ben jarig op zondag.
Ich habe etw. vergessen
Ik ben iets vergeten.
Der Zug fährt von Gleis 8.
De trein vertrekt van spoor acht.
Der Bus hält gegenüber des Postamts.
De bus stopt tegenover het postkantoor.
Die Station liegt neben der Polizeiwache.
Het station ligt naast het politiebureau.
im Hotel einchecken
inchecken bij het hotel
Koffer einpacken
koffers inpakken
mit dem Flugzeug fahren
met het vliegtuig gaan
ankommen
aankomen
Die Ankunftszeit
de aankomsttijd
bedeuten
bedoelen
Bildschirm
het beeldscherm
klingeln
bellen
die Bankkarte
de betaalpas
der Betrag
het bedrag
der Schaffner
de conducteur
das Einzelticket
het enkeltje
einsteigen
instappen
einstecken
insteken
eingeben
invoeren
wählen
kiezen
schneiden
knippen
verloren
kwijt
bequem, einfach
makkelijk
die Lösung
de oplossing
umsteigen
overstappen
das Bahngleis
het perron
der Spaß
het plezier
der/die Reisende/r
de reiziger
das Rückfahrticket
het retourtje
das Gleis/die Spur
het spoor
abfahren
vertrekken
warten
wachten
die Verspätung
de vertraging
die Toilette
het toilet
das Telefon
de telefoon
voll
vol
