Woorden D nl-du Flashcards
1
Q
contact opbouwen
A
Kontakt aufbauen
2
Q
oppervlakkig
A
oberflächlich
3
Q
het gedrag
A
das Verhalten
4
Q
de mening, opvattin
A
die Ansicht
5
Q
tot nu toe
A
bisher
6
Q
schaden
A
schädigen
7
Q
de relatie
A
die Beziehung
8
Q
vrezen
A
befürchten
9
Q
het verlies
A
der Verlust
10
Q
authentiek
A
authentisch
11
Q
de uitkomst, het resultaat
A
das Ergebnis
12
Q
de vervanging
A
der Ersatz
13
Q
de aanvulling
A
die Ergänzung
14
Q
de internetgebruiker
A
der Internetnutzer
15
Q
gemiddeld
A
im Schnitt
16
Q
de vriendenkring
A
der Freundeskreis
17
Q
bijkomend, extra
A
zusätzlich
18
Q
in tegenstelling tot
A
im Gegensatz zu
19
Q
het netwerk
A
das Netzwerk
20
Q
gemakkelijk
A
bequem
21
Q
in totaal
A
insgesamt
22
Q
het leren kennen
A
das Kennenlernen
23
Q
lijken
A
erscheinen
24
Q
de ontmoeting
A
das Treffen
25
overhalen
überreden
26
bovendien
außerdem
27
zelfs
sogar
28
het café
das Lokal
29
verdwijnen
verzchwinden
30
opdringerig
aufdringlich
31
het karakter
das Aussehen
32
verstand hebben van
sich auskennen mit
33
overtuigen
überzeugen
34
uitwisselen
austauschen
35
afspreken
sich verabreden
36
kletsen, praten
plaudern
37
de ontmoeting
das Treffen
38
tenslotte; in ieder geval
immerhin
39
verwijderd
entfernt
40
langskomen
vorbeikommen
41
gemengd
gemischt
42
vreemd; raar
komisch
43
op de één of andere manier
irgendwie
44
afnemen
sich legen
45
verliefd worden
sich verlieben
46
de afstand
die Entfernung
47
bij elkaar gaan wonen
zusammenziehen
48
de relatie op afstand
die Fernbeziehung
49
de toekomst
die Zukunft
50
mensenschuw
menschenscheu
51
met elkaar op kunnen schieten
sich verstehen
52
tot stand komen
zustande kommen
53
de toets
die Taste
54
in een oogwenk
im Nu
55
als vrijwiilliger
ehrenamtlich
56
de omgang
der Umgang
57
de gebruiker
der Nutzer
58
mislukken
scheitern
59
zich bezighouden met
sich beschäftigen mit
60
uitschakelen
ausschalten
61
irriteren
nerven
