Woorden C du-nl Flashcards
1
Q
markbewusst
A
merkbewust
2
Q
die Markenkleidung
A
de merkkleding
3
Q
ablehnen
A
verwerpen
4
Q
austauschen
A
uitwisselen
5
Q
die Zugehörigkeit
A
het erbij horen
6
Q
beziehen
A
betrekken
7
Q
der Grund
A
de reden
8
Q
ebenfalls
A
eveneens, ook
9
Q
sich leisten
A
zich veroorloven
10
Q
einheitlich
A
uniform, hetzelfde
11
Q
zumindest
A
tenminste
12
Q
angehören
A
aanhangen, horen bij
13
Q
allerdings
A
overigens
14
Q
die Krawatte
A
de stropdas
15
Q
der Geschmack
A
de smaak
16
Q
der Ansatz
A
de aanzet
17
Q
sich handeln um
A
gaan om
18
Q
handeln von
A
gaan over
19
Q
die Wahl
A
de keuze
20
Q
ausgrenzen
A
buitensluiten
21
Q
beschimpfen
A
uitschelden
22
Q
mitentscheiden
A
meebeslissen
23
Q
empfehlen
A
aanbevelen
24
Q
verbindlich
A
verplicht, bindend
25
irgendwann
ooit
26
lösen
oplossen
27
abheben
zich aftekenen tegen
28
statt
in plaats van
29
sich auseinandersetzen
zich bezighouden met
30
fordern
verlangen, eisen
