Woorden C nl-du Flashcards
1
Q
het toernooi
A
das Turnier
2
Q
de winnaar
A
der Sieger
3
Q
de keeper
A
der Torwart
4
Q
het team
A
die Mannschaft
5
Q
het succes
A
der Erfolg
6
Q
in totaal
A
insgesamt
7
Q
plaatsvinden
A
stattfinden
8
Q
overeenkomen
A
vereinbaren
9
Q
gezamelijk
A
gemeinsam
10
Q
het doelpunt
A
das Tor
11
Q
uitnodigen
A
einladen