woorden 9CR Flashcards
toets donderdag 16 januari
1
Q
het juweel
A
le bijou
2
Q
de aanwijzing
A
l’indice (m)
3
Q
de spiegel
A
le miroir
4
Q
de oorring
A
la boucle d’oreille (les boucles d’oreilles)
5
Q
de riem
A
la ceinture
6
Q
de hoes
A
la coque
7
Q
de verrassing
A
la surprise
8
Q
duur
A
cher, chère
9
Q
belangrijk
A
important(e)
10
Q
praktisch
A
pratique
11
Q
genoeg
A
assez
12
Q
iets (+ adj)
A
quelque chose de + adj
13
Q
beginnen met
A
commencer par
14
Q
doorgaan/verdergaan
A
continuer
15
Q
raden
A
deviner
16
Q
impakken
A
emballer
17
Q
beschermen
A
protéger
18
Q
beige
A
beige
19
Q
wit
A
blanc, blanche
20
Q
bruin
A
brun(e)
21
Q
kaki
A
kaki
22
Q
paars
A
mauve
23
Q
geel
A
jaune
24
Q
rood
A
rouge
25
groen
vert(e)
26
zwart
noir(e)
27
oranje
orange
28
blauw
bleu(e)
29
licht
clair(e)
30
effen
uni(e)
31
kastanjebruin
marron
32
de centimeter
le centimètre
33
de meter
le mètre
34
het model
le modèle
35
het (onder)deel
la partie
36
scherp
aigu(ë)
37
vierkant
carré(e)
38
zacht
doux, douce
39
recht
droit(e)
40
hard
dur(e)
41
dik
épais(se)
42
fijn
fin(e)
43
licht
léger, légère
44
zwaar
lourd(e)
45
ovaal
ovale
46
plat
plat(e)
47
puntig
pointu(e)
48
rechthoekig
rectangtulaire
49
rond
rond(e)
50
stevig
solide
51
driehoekig
triangulaire
52
het hout/van hout
le bois/en bois
53
het karton/van karton
le carton/en carton
54
het leder/van ledere
le cuir/en cuir
55
het metaal/van metaal
le métal/en métal
56
het plastic/van plastic
le plastique/en plastique
57
de stof/van stof
le tissu/en tissu
58
het glas/van glas
le verre/en verre
59
ontbreken
manquer
60
meten
mesurer
61
dienen (voor)
servir (à)
