(alle)woorden voor Kerstexamen Frans Flashcards
woe/11/12/2024 (262 cards)
1
Q
het land (van herkomst)
A
le pays (d’origine)
2
Q
de berstuurdersruimte
A
la cabine
3
Q
de airco(nditioning)
A
la clim(atsation)
4
Q
de levering
A
la livraison
5
Q
moeilijk
A
difficile
6
Q
moe
A
fatigué(e)
7
Q
volgend
A
prochain(e)
8
Q
overmorgen
A
aprèr-demain
9
Q
eergisteren
A
avant-hier
10
Q
gelukkig
A
heureusement
11
Q
opnieuw vertrekken
A
repartir
12
Q
naar/in het buitenland
A
à l’étranger
13
Q
dat is lang geleden
A
ça fait longtemps
14
Q
dat is niet vanzelfsprekend
A
ce n’est pas évident
15
Q
twee weken geleden
A
il y a deux semainse
16
Q
zijn/haar vakantie doorbrengen
A
passer ses vacances
17
Q
wat een avontuur!
A
Quelle aventure
18
Q
Duitsland
A
l’Allemagne (f)
19
Q
Engeland
A
l’Angleterre (f)
20
Q
België
A
La Belgique
21
Q
Brazilië
A
le Brésil
22
Q
China
A
la Chine
23
Q
Kroatië
A
la Croatie
24
Q
Spanje
A
l’Espagne (f)
25
de Verenigde Staten
les États-Unis (m)
26
Frankrijk
la France
27
Griekenland
la Grèce
28
Italië
l'Italie (f)
29
Luxemburg
le Luxembourg
30
Marokko
le Maroc
31
Nederland
les Pays-Bas (m)
32
Polen
la Pologne
33
Portugal
le Portugal
34
Rusland
la Russie
35
Zweden
la Suède
36
Zwitserland
la Suisse
37
Turkije
le Turquie
38
de herfst
l'automne (m)
39
de zomer
l'été (m)
40
de winter
l'hiver (m)
41
de lente
le printemps
42
de woestijn
le désert
43
het meer
le lac
44
het landschap
le paysage
45
de rots
le rocher
46
de vulkaan
le vulcan
47
het platteland
la campagne
48
de heuvel
la colline
49
de kust
la côte
50
het woud
la forêt
51
het eiland
l'île (f)
52
de zee
la mer
53
de berg
la montagne
54
de natuur
la nature
55
het strand
la plage
56
de wolk
le nuage
57
het onweer
l'orage (m)
58
de zon
le soleil
59
het weer
le temps
60
de wind
le vent
61
de sneeuw
la neige
62
de regen
la pluie
63
wisselvallig
variable
64
sneeuwen
neiger
65
regenen
pleuvoir
66
het is warm
il fait chaud
67
het is koud
il fait froid
68
het is mooi weer
il fait beau
69
het is slecht weer
il fait mauvais
70
het is 13 graden
il fait 13 dégres
71
het regent
il pleut
72
het sneeuwt
il neige
73
het vriest
il gèle
74
er is wind
il y a du vent
75
er zijn wolken
il y a des nuages
76
er is zon
il y a du soleil
77
de neef
le cousin
78
de fitness
le fitness
79
het avonturenpark
le parc d'aventures
80
de afspraak
le rendez-vous
81
de activiteit
l'activité (f)
82
de datum
la date
83
de zalf
la pommade
84
de karaokeavond
la soirée karaoké
85
binnenkort
bientôt
86
beter
mieux
87
zeker
sûrement
88
karten
faire du karting
89
kajakken
faire du kayak
90
winnen
gagner
91
voorstellen
proposer
92
een afspraak vastleggen
fixer rendez-vous
93
knutselen
bricoler
94
zonnen
bronzer
95
verzamelen
collectionner
96
dansen
danser
97
tekenen
dessiner
98
luisteren (naar)
écouter
99
schrijven
écrire
100
spelen (+sport,spel)
spelen (+muziekinstrument)
jouer à (+sport)
de (+instrument)
101
organiseren
organiser
102
deelnemen aan
participer à
103
vertrekken
partir
104
doorbrengen
passer
105
beoefenen (+sport)
pratiquer (+sport)
106
schilderen
peindre
107
picknicken
pique-niquer
108
iemand bezoeken
rendre visite à quelqu'un
109
zwemmen
se baigner
110
zich ontspannen
se détendre
111
zich er amuseren
s'éclater
112
trainen
sentraîner
113
(uit)rusten
se reposer
114
op het internet surfen
surfer sur Internet
115
reizen
voyager
116
de atletiek
l'athlétisme (m)
117
het badminton
le badminton
118
het ballet
le ballet
119
het wielrennen
le cyclisme
120
het golfspel
le golf
121
het hockey
le hockey
122
het petanquespel
le jeu de boules
123
het joggen
le jogging
124
het judo
le judo
125
het karate
le karaté
126
het schaatsen
le patinage
127
het skiën
le ski
128
het langlaufen
le ski de fond
129
het waterskiën
le ski nautique
130
het snowboarden
le snowboard
131
het surfen
le surf
132
het tafeltennis
le tennis de table
133
het volleybal
le volley(ball)
134
het boksen
la boxe
135
het hardlopen
la course à pied
136
het dansen
la danse
137
het paardrijden
l'équitation (f)
138
de beklimming
l'escalade (f)
139
het schermen
l'escrime (f)
140
het zwemmen
la natation
141
het petanquespel
la pétanque
142
het windsurfen
la planche à voile
143
het duiken
la plongée
144
het zeilen
la voile
145
het vliegtuig
l'avion (m)
146
de reisbus
l'autocar (m)
147
de boot
le bateau
148
de helikopter
l'hélicoptère (m)
149
de metro
le métro
150
de taxi
le taxi
151
de hst
le TGV
152
het openbaar vervoer
le tansports en commun (m)
153
de fiets
la bicyclette/ le vélo
154
het ongeval
l'accident (m)
155
de verkeersopstopping
le bouchon (F) / l'embouteillage (m) (B)
156
de (linker-/rechter-)rijstrook
la bande (de gauche/ de droite)
157
de dienstregeling
l'horaire 'm)
158
de verkeersinformatie
l'info trafic (f)
159
het zebrapad
le passage pour piétons
160
de vertraging
le retard
161
het ticket
le ticket
162
de werkzaamheden
les travaux (m)
163
de boete
l'amende (f)
164
het verkeer
la circulation
165
de aansluiting
la correspondance
166
de omleiding
la déviation
167
het benzinestation
la station-service
168
de snelheid
la vitesse
169
omwille van
à cause de
170
ter hoogte van
à hauteur de
171
op tijd
à l'heure
172
in de richting van
en direction de
173
vastzitten
être coincé(e)/bloqué(e)
174
pech hebben
(être) en panne
175
(te) laat zijn/ met vertraging aankomen
(être) en retard
176
vlot
fluide
177
vooruitgaan
avancer
178
veroorzaken
causer
179
veranderen (van)
changer (de)
180
besturen/ brengen / voeren
conduire à
181
afzetten
déposer
182
afstappen (van)
descendre (de)
183
binnengaan/ instappen (in)
entrer (dans)
184
(vol)tanken
faire le plein
185
parkeren
(se) garer
186
stappen
marcher
187
instappen (in)
monter (dans)
188
missen
rater
189
rijden
rouler
190
zich verplaatsen
se déplacer
191
oversteken
traverser
192
het karakter
le caractère
193
het uiterlijke
l'apparence (f)
194
hip
branché(e)
195
interessant
intéressant(e)
196
bedrukt
imprimé(e)
197
vallen voor
craquer pour
198
grapjes maken
plaisanter
199
dromen over
rêver de
200
een goede smaak hebben
avoir bon goût
201
lijken (+adj)
avoir l'air (+adj)
202
dat is maar (uiterlijke) schijn
ce n'est que l'apparence
203
ik mis hem
il me manque
204
het lijkt me dat
il me semble que
205
actief
actif, active
206
agressief
agressif, agressive
207
rustig
calme
208
grappig
drôle
209
(on)beleefd
(im)poli(e)
210
verstandig
intelligent(e)
211
macho
macho
212
grappig
marrant(e)
213
stout
méchant(e)
214
ernstig
sérieux, sérieuse
215
verlegen
timide
216
het puistje
le bouton
217
de make-up
le maquillage
218
de baard
le barbe
219
het kapsel
la coiffure
220
de snor
la moustache
221
bejaard
âgé(e)
222
gekruld
bouclé
223
gebruind
bronzé(e)
224
kaal
chauve
225
lelijk
laid(e)
226
lang
long(ue)
227
steil
lisse
228
schattig
mignon(ne)
229
halflang
mi-long(ue)
230
slank,dun
mince
231
gespierd
musclé(e)
232
aangenaam
agréable
233
autoritaire
autoritaire
234
babbelachtig
bavard(e)
235
moedig
courageux, courageuse
236
creatief
créatif, créative
237
nieuwsgierig
curieux, curieuse
238
verstrooid
distrait(e)
239
dynamisch
dynamique
240
boos
fâché(e)
241
vrijgevig
généreux, généreuse
242
eerlijk
honnête
243
jaloers
jaloux, jalouse
244
optimistisch
optimiste
245
lui
paresseux, paresseuse
246
(on)geduldig
(im)patient(e)
247
pessimistisch
pessimiste
248
sociaal
sociable
249
het schoonheidsvlekje
le grain de beauté
250
het litteken
la cicatrice
251
de lens
la lentille
252
het flapoor
l'oreille décollée (f)
253
de huid
la peau
254
het sproetje
la tache de rousseur
255
vierkantig
carré(e)
256
bros
en brosse
257
sluik
raide
258
roodharig
roux, rousse
259
beschrijven
décrire
260
overeenkomen met
s'entendre avec
261
lijken op
ressembler à
262
lijken, schijnen
sembler
