!Woorden! Flashcards

1
Q

Een enzym die levende cellen aanmaken om zich te ontdoen van het giftige waterstofperoxide

A

Katalase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tijdelijke niet-actieve proteïnen die later omgezet worden in actieve enzymen

A

Inactieve pro-enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een scheidingstechniek om mengsels van moleculen te scheiden

A

Chromatografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Lichtreactie waarbij ATP wordt gevormd met E van de protonengradiënt

A

Fotofosforylatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fotosynthetische pigmenten in Fotosystemen

A

Carotenoïden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bovenste laag met fotosynthetisch actieve cellen met chloroplasten

A

Palissadeparenchym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Glycolyse: C6 F2

A

Fructose-1,6-bisfosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Glycolyse: GRV

A

C6H12O6 + 2NAD+ + 2ADP + 2Pi -> 2pyruvaat + 2NADH + 2H+ + 2ATP + 2H2O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Citroenzuurcyclus: C4

A

Oxaloacetaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Citroenzuurcyclus: C6

A

Citraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Citroenzuurcyclus: GRV

A

2pyruvaat + 8NAD+ + 2FAD + 2ADP + 2Pi + 4H2O -> 6CO2 + 8NADH + 8H+ + 2FADH2 + 2ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het vermogen van organismen om via Biochemische reacties die ATP vereisen, licht te produceren

A

Bioluminescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Slagaders

A

Arteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kleine slagaders

A

Arteriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Haarvaten

A

Capillairen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aders

A

Venen

17
Q

Kleine aders

A

Venulen

18
Q

Ontspanningsfase

A

Diastole

19
Q

Contractiefase

A

Systole

20
Q

Te lage bloeddruk: weefselhormoon

A

Renine

21
Q

Te lage bloeddruk: hormoon

A

Aldosteron

22
Q

Fagocytose: soorten leukocyten

A

Macrofagen, granulocyten

23
Q

Ontsteking 4 kenmerken

A

Rubor, calor, tumor, dolor

24
Q

NKC

A

Natuurlijke Killercellen

25
Q

Signaalstoffen

A

Interferon

26
Q

Receptoren te lage/hoge bloeddruk

A

Baroreceptoren

27
Q

Stoffen aan membraan van lichaamsvreemde celle

A

Antigenen

28
Q

Leukocyten met receptoren op haar membraan

A

Lymfocyten

29
Q

T-lymfocyten

A

Thymus

30
Q

B-lymfocyten

A

Beenmerg

31
Q

Tc

A

Cytotoxische T-lymfocyten

32
Q

Th

A

T-helperlymfocyten

33
Q

Ts

A

T-suppressorlymfocyten