T4 Rol Van Enzymen Bij Stofwisselingsprocessen Flashcards

1
Q

Stofuiwisseling [def]

A

Het proces waarbij de cel stoffen uit haar omgeving opneemt en stoffen aan die omgeving afgeeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stofwisseling (= Metabolisme) [ def]

A

Het geheel van chemische reacties in een organisme of in een cel, waarbij stoffen worden omgezet in andere stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De 2 groepen van Biochemische reacties

A

Anabole reacties
Katabole reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Anabole reacties [def]

A

Chemische stofwisselingsreacties waarbij kleinere moleculen in grotere moleculen worden omgezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anabole reacties [functie]

A

Groei, onderhoud en herstel van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Anabole reacties [synonym]

A

Opbouwstofwisseling
Anabolisme
Assimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anabole reacties [E?]

A

Endo-energetische reacties:
= Er moet energie geïnvesteerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Katabole reacties [def]

A

Chemische stofwisselingsreacties waarbij grotere moleculen in kleinere moleculen worden omgezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Katabole reacties [Functie]

A

Bij vertering moleculen kleiner maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Katabole reacties [Synonym]

A

Afbraakstofwisseling
Katabolisme
Dissimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Katabole reacties [E?]

A

Exo-energetische reacties
= Er komt energie vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Enzymen (= Biokatalysatoren) [def]

A

Proteïnen die in levende cellen reacties mogelijk maken en versnellen (= katalyseren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Katalase [def]

A

Enzym dat levende cellen aanmaakt om zich te ontdoen van het giftige waterstofperoxide dat ontstaat tijdens bepaalde stofwisselingsreacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Enzymen [Structuur]

A

Proteïnen
Specifieke driedimensionale structuur
Actief centrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Enzym-substraatcomplex [def]

A

Het geheel van een substraat gebonden aan het actief centrum van een enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Actief centrum [def]

A

Groef of holte in de driedimensionale structuur van een enzym, waar de moleculen van een welbepaalde substraat precies in past

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Substraat [def]

A

Stof waarop een enzym inwerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Activeringsenergie [def]

A

De extra hoeveelheid energie die moet worden toegevoegd aan de reagerende stoffen, opdat een reactie zou kunnen plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Amylum (substraat)

A

Amylase (enzym)

20
Q

Lactose (substraat)

A

Lactase (enzym)

21
Q

Lipiden (substraat)

A

Lipase (enzym)

22
Q

Peptide (substraat)

A

Peptidase/protease (enzym)

23
Q

Enzymen [eig]

A

Substraatspecifiek
Reactiespecifiek

24
Q

Substraatspecifiek [def]

A

Door de specifieke bouw van het actief centrum zal een enzym slecht op 1 bepaalde substraat inwerken

25
Q

Reactiespecifiek [def]

A

Eenzelfde substraatmolecule ondergaat met een verschillend enzym een ander reactieverloop

26
Q

Snelheid van een enzymatische reactie [beïnvloedende factoren]

A

Concentratie van het subtraat^
Concentratie van het enzym^
Temperatuur
Zuurgraad

27
Q

Denaturatie [def]

A

Het onomkeerbaar verlies van de opgevouwen, driedimensionale structuur van een enzym (proteïne) als gevolg van te hoge temperatuur

28
Q

Deactivatie [def]

A

Het stilvallen van de enzymwerking als gevolg van te lage temperatuur

29
Q

Optimumtemperatuur [def]

A

Welbepaalde temperatuur waarbij een enzym het best functioneert

30
Q

Mondholte

A

Speekselamylase (= ptyaline)
pH-optimum: 7
Hydrolysereactie: Zetmeel + water -> maltose + glucose

31
Q

Maagholte

A

Endopeptidase (= pepsine)
pH-optimum: 2
Proteïnen -> korte polypeptideketens

32
Q

Twaalfvingerigedarmholte

A

pH-optimum: 3->8
Endopeptidase: korte polypeptideketens -> kortere polypeptideketens + dipeptiden
Exopeptidasen: polypeptideketens -> aminozuren
Pancreasamylase: zetmeel -> maltose + glucose
Maltase: maltose -> glucose + glucose
Lipase: triglyceriden -> glycerol + vrije vetzuren

33
Q

Rest van dunne darm

A

pH-optimum: 8
Exopeptidase: korte polypeptideketens -> aminozuren
Dipeptidase: dipeptiden -> aminozuren
Maltase: maltose -> glucose + glucose
Lactase: lactose -> galactose + glucose
Sacharase: sacharose (= sucrose) -> glucose + fructose

34
Q

Enzymen [aanmaak]

A

Lichaamscellen zullen slechts enzymen aanmaken wanneer dit nodig is. De hoeveelheid enzymen is afhankelijk van de aanwezige hoeveelheid substraat

35
Q

Enzymen in celcompartimenten [voordelen]

A
  1. Chemische reacties in een bepaald compartiment zullen de chemische activiteit in de andere compartimenten niet storen
  2. Parameters kunnen verschillend zijn in verschillende compartimenten
36
Q

Enzymen in celcompartimenten [voorbeelden]

A
  1. Enzymen in SER: aanmaak van vetzuren >< Enzymen in mitochondriën: afbraak van vetzuren
  2. Enzymen in de cisternen ( van Golgi-apparaat) voeren specifieke naberwerkingen uit om proteïnen functioneel te maken
  3. Cellulaire verteringsprocessen in lysosomen
37
Q

Enzyminhibitie [def]

A

Remming van de activiteiten van enzymen

38
Q

Enzyminhibitoren [def]

A

Stoffen die de enzymwerking remmen of definitief uitschakelen door met het enzym te binden

39
Q

Enzyminhibitoren [voorbeelden]

A
  1. Competitieve remming van een enzym
  2. Binding van inhibitor met het enzym -> het actief centrum verandert van vorm
  3. Reactieproduct als enzyminhibitoren
40
Q

Cofactoren [def]

A

Stof die vastzit aan een enzym, waardoor het enzym werkzaam wordt

41
Q

Cofactoren [2 soorten]

A

Ion
Organische molecule (= co-enzym)

42
Q

Inactieve pro-enzymen [def]

A

Tijdelijke niet-actieve proteïnen die later omgezet worden in actieve enzymen

43
Q

Inactieve pro-enzymen [voorbeeld]

A

Pepsinogeen -> pepsine

44
Q

Anabole reacties [Voorbeeld]

A

Vorming maltose (=condensatiereactie) :
glucose + glucose +E -> maltose + water

45
Q

Katabole reacties [Voorbeeld]

A

Vertering lactose (=Hydrolysereactie) :
Lactose + water -> galactose + glucose + E