T2 Chemische Stoffen In Organismen Flashcards

1
Q

Bevatten planten of dieren meer sachariden?

A

Planten bevatten meer sachariden dan dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bevatten planten of dieren meer lipiden?

A

Dieren bevatten meer lipiden dan planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bevatten planten of dieren meer proteïnen?

A

Dieren bevatten meer proteïnen dan planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functie sachariden bij dieren?

A

Direct verbrand of omgezet tot lipiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Functie lipiden bij dieren?

A

Reserve-energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functie proteïnen bij dieren?

A

Hoofdbestandsdeel van spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Functie sachariden bij planten?

A

Reserve-energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voorbeeld sachariden bij dieren?

A

Glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Voorbeeld sachariden bij planten?

A

Zetmeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

+96% van de massa van een organisme? (Elementen)

A

O, C, H en N

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoofdbestandsdeel van alle levende wezens?

A

Water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Anorganische stoffen?

A

Water, mineralen en gassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Organische stoffen?

A

Sachariden, lipiden, proteïnen en nucleïnezuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Watergehalte

A

Het verschil tussen de verse en droge massa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Water% planten?

A

+-75%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Water% dieren?

A

+-60%

17
Q

Water% mens

A

+-65%

18
Q

Intra-cellulaire water [Definitie]?

A

Water dat zich in de cellen bevindt

19
Q

Intra-cellulair water [locatie]?

A

Protoplasma (cytoplasma + kern)

20
Q

Inter-cellulair water [Definitie]?

A

Water dat zich tussen de cellen bevindt

21
Q

Inter-cellulair water [locatie]?

A

Hoofdcomponent van weefselvocht

22
Q

Functies van water?

A

> Polair oplosmiddel
Deelnemen aan biochemische reacties
Belangrijk transportmiddel van stoffen
Warmte-regelende functie
Smeer- of glijmiddel
Hoge oppervlaktespanning

23
Q

Oplossing om zuurstofgas te transporteren in rode bloedcellen?

A

Het eiwit Hemoglobine

24
Q

Hydrolysereacties?

A

= Afbraak
> Bij de splitsing van een verbinding wordt een watermolecule opgenomen
> H2O = reagens

25
Q

Condensatiereacties?

A

= Opbouw
> Bij een chemische reactie tussen moleculen komt een watermolecule vrij
> H2O = reactieproduct

26
Q

Water als transportmiddel bij mensen?

A

Bloedvatenstelsel en lymfevatenstelsel

27
Q

Water als transportmiddel bij planten?

A

Via het transportweefsel en via netwerken van cellulosevezels in de celwanden

28
Q

Hoge specifieke warmtecapaciteit?

A

= Relatief grote hoeveelheden warmte-energie moeten worden opgenomen/afgegeven om een merkelijk temperatuurverschil te krijgen

29
Q

Hoge latente warmte?

A

= De hoeveelheid warmte-energie nodig om water van vloeibare fase om te zetten in gasfase, is relatief hoog

30
Q

Functie slijm?

A

Minimale wrijving in borstholte en tussen gewrichten

31
Q

Capillair effect

A

= Het effect waarbij water in een zeer fijn buisje (= cappilair) omhoogstijgd, door adhesiekrachten en de hoge oppervlaktespanning

32
Q

Ontstaan hoge oppervlaktespanning van water?

A

Door de sterke cohesiekrachten tussen de watermoleculen