Who Decides Flashcards
0
Q
Beslissend, doorslaggevend
A
Decisive
1
Q
Manipuleren, bewerken
A
Manipulate
2
Q
Aankoop
A
Purchase
3
Q
Adverteerder
A
Advertiser
4
Q
Zakgeld
A
Pocketmoney
5
Q
Maandgeld
A
Monthly allowance
6
Q
Iemand dwingen tot het doen van iets door te blijven zeuren
A
Pester someone to do something
7
Q
Consument
A
Consumer
8
Q
Gift
A
Handout
9
Q
Toiletartikel
A
Toiletry
10
Q
Psychiatrisch
A
Psychiatric
11
Q
Verfijnd, geraffineerd
A
Refined
12
Q
Geleerd, intellectueel
A
Highbrow
13
Q
Verkeerde opvatting, misvatting
A
Misconception
14
Q
Kwaal, plaag
A
Malady
15
Q
Bevoorrecht
A
Privileged
16
Q
Schuld, schuldigheid
A
Guilt
17
Q
Verschillen, afwijken
A
Differ
18
Q
Identificeren
A
Identify
19
Q
Te veel uitgeven
A
Overspend
20
Q
Het föhnen
A
The blow-dry
21
Q
Zich van iets onthouden
A
Refrain from something
22
Q
Prijskaartje
A
Price tag
23
Q
Volstoppen met
A
Bulge with
24
Groot aantal
Fistful
25
Schatten
Estimate
26
Drang, drift
Urge
27
Ten koste van, ten nadele van
At the expense of
28
Stoornis, kwaal
Disorder
29
Uit de eerste hand
Firsthand
30
Dwangmatig, obsessief
Compulsive
31
Winkelwandelstraat,,groot winkelcentrum
Shopping mall
32
Heersend , courant
Prevalent
33
Vrijemarkteconomie
Market economy
34
Verzamelaar
Collector
35
Kampeerauto, woonbusje
Camper
36
Het Gokken
Gambling
37
Volledig in beslag genomen zijn
Preoccupation
38
Spanning
Tension
39
Bevredigen
Satisfy
40
Eenzaamheid
Loneliness
41
Behoefte, nood
Need
42
Eigendunk, zelfachting
Self-esteem
43
Depressiviteit, neerslachtigheid
depression
44
Slopende stoornis
Debilitating disorder
45
Echtelijke tweedracht, onenigheid
Marital discord
46
Herstel , genezing
Recovery
47
Zich onthouden van
Abstain from
48
Alcoholicus
Alcoholic
49
Wild enthousiast worden
Go overboard