Apartheid Flashcards
0
Q
Rigoureus, nauwgezet
A
Rigorous
1
Q
Verstoteling
A
Pariah
2
Q
Stam
A
Tribe
3
Q
Laatstgenoemde
A
Latter
4
Q
Animositeit, vijandigheid
A
Animosity
5
Q
Verdenking, achterdocht
A
Suspicion
6
Q
Voorpost
A
Outpost
7
Q
Immigratie, inwijking
A
Immigration
8
Q
Minderheid
A
Minority
9
Q
Expansie, uitbreiding
A
Expansion
10
Q
Afschaffen
A
Abolish
11
Q
Slavernij
A
Slavery
12
Q
Ontevredenheid
A
Discontent
13
Q
Maatregel
A
Measure
14
Q
Emigratie, landverhuizing
A
Emigration
15
Q
Uittocht, exodus
A
Trek
16
Q
Heersen, het bewind voeren
A
Rule
17
Q
Rassenscheiding
A
Racial segregation
18
Q
Ten uitvoer brengen
A
Implement
19
Q
Afkomst, afstamming
A
Descent
20
Q
Thuisland
A
Homeland
21
Q
Territorium, grondgebied
A
Territory
22
Q
Woonstad, kleurlingenwijk
A
Township
23
Q
Staatsburgerschap
A
Citizenship
24
Q
Inconsequent
A
Inconsistent
25
Q
Levensvatbaar
A
Viable
26
Q
Wetgevend
A
Legislative
27
Q
Uitsluiten
A
Exclude
28
Q
Plotseling en onverwacht
A
Overnight
29
Q
Verbod
A
Ban
30
Q
Overweldigend
A
Overwhelming
