Werkwoorden Flashcards

1
Q

Gaan

A

Gegaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bouwen

A

Hebben…gebouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Doe

A

Gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zien

A

Gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Brengen

Hij heeft zijn zoon naar school gebracht

A

Gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zitten

Ze hebben drie uur in de trein gezeten.

A

Gezeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Doen

De tafel is erg vies. Wie heeft dat gedaan?

A

Gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zijn

Wat ben je laat! Waar ben je geweest?

A

Geweest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Spreken

Wanneer komt je moeder? Heb je haar al gesproken?

A

Gesproken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly