Werkwoorden Flashcards
1
Q
adorer
A
gek zijn op, aanbidden
2
Q
aimer
A
houden van
3
Q
détester
A
haten, verafschuwen
4
Q
noter
A
noteren, opschrijven
5
Q
parler
A
praten, spreken
6
Q
présenter
A
voorstellen
7
Q
travailler
A
werken
8
Q
arriver
A
aankomen
9
Q
rester
A
blijven
10
Q
habiter
A
wonen
11
Q
cohabiter
A
samenwonen
12
Q
étudier
A
studeren
13
Q
chercher
A
zoeken
14
Q
téléphoner
A
telefoneren
15
Q
donner
A
geven