Dossier 3 Flashcards
een taak
une tâche
huishoudelijk
ménager, ménagère
schoonmaken, poetsen
nettoyer
opruimen
ranger
wachten op
attendre
naar beneden gaan
descendre
horen
entendre
verliezen
perdre
nemen
prendre
strijken
repasser
zich kammen
se coiffer
douchen
se doucher
zich wassen
se laver
opstaan
se lever
zich opmaken, schminken
se maquiller
zich scheren
se raser
wakker worden
se réveiller
zich aankleden
s’ habiller
zich bezighouden met
s’ occuper de
maaien, snoeien
tondre
zijn tanden poetsen
se brosser les dents
zijn handen wassen
se laver les mains
zijn haren kammen
se peigner les cheveux
elke week
chaque semaine
keer per
fois par
een stofzuiger
un aspirateur
de boodschappen
les courses
F
de afval
les déchets
M
een poetsvrouw
une femme de ménage
een haag
une haie
la haie
een tuinman
un jardinier
een ruitenwasser
un laveur de vitres
een wasmachine
un lave-linge
een afwasmachine
un lave-vaisselle
de was
la lessive
het wasgoed
le linge
het huishouden
le ménage
een gazon
une pelouse