Welvaart en marktevenwicht Flashcards

1
Q

Wat is allocatie?

A

Het inzetten van middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is welvaart?

A

In welke mate allocatie leidt tot economisch baten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een welvaartsanalyse?

A

Verschil tussen baten en kosten van inzet van middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is allocatie belangrijk?

A
  1. Middelen zijn schaars
  2. Maatschappij kan niet alle gewenste goederen/diensten leveren door schaarste van middelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn lifestyle diseases en wat is de invloed op de economie?

A

Gevolgen van ongezonde levensstijl (roken, drank, drugs, stress, …). Dit resulteert in een economische kost van 1.2%*BBP door productiviteitsverliezen (werkloosheid).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef een voorbeeld van allocatieprobleem in de gezondheidszorg.

A

Lifestyle diseases zorgen voor een directe kost van 35% van de gezondheidszorguitgaven en een indirecte kost van 1.2% van het BBP. Echter preventiebestrijding van lifestyle diseases bedraagt slechts 2% van de gezondheidszorguitgaven. 98% van de andere kosten gaan dus naar probleem dat zich al stelt zonder preventie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat bestudeert de welvaartseconomie?

A

Hoe allocatie van middelen de economische welvaart beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een markt?

A

Groep kopers en verkopers van een bepaald goed of dienst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de wet van de vraag?

A

Indien, ceteris paribus, de gevraagde hoeveelheid van een goed daalt indien de prijs van dit goed stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn substitutiegoederen?

A

Prijsdaling goed A leidt tot daling vraag goed B (yoghurt en chocomousse)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn complementaire goederen?

A

Prijsdaling goed A leidt tot toename vraag goed B (benzine en benzinewagens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de marginale kost?

A

Bijkomende productiekost per extra geproduceerde eenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de wet van het aanbod?

A

Stijging prijs leidt tot stijging aangeboden hoeveelheid, ceteris paribus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de evenwichtsprijs?

A

Prijs die aangeboden en gevraagde hoeveelheid in evenwicht brengt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat als de prijs hoger is dan de evenwichtsprijs?

A

Aanbodsurplus: meer aanbod dan vraag vanwege te hoge aanbiedprijs. Aanbieders zullen prijzen moeten verlagen en bewegen zo terug naar het evenwicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat als de prijs lager is dan de evenwichtsprijs?

A

Aanbodtekort: meer vraag vanwege lage prijs, minder aanbieders geïnteresseerd om aan die prijs te verkopen. Aanbieders laten prijs toenemen aangezien er te weinig goederen zijn en beweegt zo terug naar evenwicht

17
Q

Door welke gebeurtenissen kan een markt uit evenwicht geraken?

A
  1. Maatregel/gebeurtenis
  2. Externe schok (corona)
  3. Maatregel overheid
18
Q

Wat zijn de 3 stappen om evenwichtsveranderingen te analyseren?

A
  1. Bepaal of gebeurtenis leidt tot verschuiving vraag/aanbod
  2. Verschuiven ze naar links of rechts?
  3. Hoe zal verschuiving de evenwichtsprijs en hoeveelheid veranderen?
19
Q

Hoe kan de prijs van een goed stijgen?

A

Daling van aanbod (curve naar links) bij eenzelfde vraag of een stijging van de vraag bij hetzelfde aanbod (curve naar rechts)

20
Q

Wat is de elasticiteit van het aanbod?

A

De prijsgevoeligheid of in welke mate aanbod reageert op wijzigingen in de vraag.

21
Q

Wat is het consumentensurplus?

A

Verschil tussen bereidheid tot betalen en werkelijk betaalde bedrag voor een goed of dienst. Het voordeel dat kopers ontvangen na de aankoop zoals de koper het zelf percipiëren.

22
Q

Hoe consumentesurplus grafisch aflezen?

A

Oppervlakte onder vraagcurve en boven ingestelde prijs

23
Q

In welke delen kan je het consumentensurplus opdelen indien de prijs daalt?

A

Bijkomende consumentensurplus bestaande consumptie en nieuwe consumptie

23
Q

In welke delen kan je het consumentensurplus opdelen indien de prijs daalt?

A

Bijkomende consumentensurplus bestaande consumptie en nieuwe consumptie

24
Q

Wat is het producentensurplus?

A

Bedrag dat verkoper ontvangt voor een goed min de productiekost om te produceren en product op de markt te brengen. Maat voor het baten van de verkopers van de marktparticipatie.

25
Q

Hoe producentensurplus grafisch aflezen?

A

Oppervlakte onder de prijs en boven de aanbodcurve

26
Q

Wat is het totaal surplus?

A

Consumenten- + producentensurplus = bereidheid tot betalen - kost producenten

27
Q

Wat is de marktefficiëntie?

A

Eigenschap van de allocatie van middelen waarbij het totaal surplus gemaximaliseerd wordt. Leidt tot grootst mogelijke welvaart. Veranderen van evenwichtsprijs en elke andere hoeveelheid zal leiden tot dalen van totaal surplus tov marktevenwicht.

28
Q

Een vrije markt leidt tot:

A
  1. aanbod wordt toegewezen aan consumenten die goederen het meest op prijs stellen ifv betalingsbereidheid.
  2. vraag wordt toegewezen aan efficiënste producenten die tegen laagste kost kunnen produceren.
  3. Markt produceert precies hoeveelheid goederen zodanig totaal surplus maximaal is.
    = maximale markt efficiëntie
29
Q

Wat is een prijsplafond?

A

Vastgelegde maximumprijs tegen dewelke een goed verkocht kan worden.

30
Q

Wat is een prijsbodem?

A

Vastgelegde minimumprijs tegen dewelke een goed kan verkocht worden.

31
Q

Wat is een bindend prijsplafond?

A

Indien de opgelegde prijs onder de evenwichtsprijs ligt. Dan kunnen alleen de meest efficiënte producenten toetreden tot de markt. Aanbodtekort/vraagoverschot. Bindende prijsplafonds leiden dus tot een tekort op de markt. Kan leiden tot discriminatie van verkopers.

32
Q

Hoe ziet een aanbodcurve eruit op kort termijn?

A

Verticaal = inelastisch, aanbod kan niet (altijd) wijzigen op korte termijn

33
Q

Waarom is de rol van informatie belangrijk in markten?

A

Indien consumenten onvoldoende op de hoogte zijn van product gaan ze opteren voor laag kwalitatieve en goedkope producten. Hierdoor zullen de betere producten uit de markt worden gedreven.

34
Q

Wat is shrinkflation?

A

Prijs behouden en de hoeveelheid verlagen zodanig prijs per stuk hoger wordt.

35
Q

Hoe kan je het totale surplus berekenen?

A

Waarde voor koper (vraagcurve) - kost voor verkopers (aanbodcurve).