weer en geografie Flashcards
1
Q
de zeespiegel
A
sea level
2
Q
grens
landgrens
A
border
country border
3
Q
regering
A
government
4
Q
stromen
A
to flow
of a river
5
Q
het hagelt
A
it hails
6
Q
het is glad
A
it’s slippery
7
Q
het onweert
A
there’s a storm
8
Q
het onweer
A
the storm
9
Q
te maken krijgen met
A
to have to deal with
10
Q
een zware bui
A
a heavy shower
11
Q
de neerslag
A
precipitation
12
Q
de stortbui
A
the downpour
13
Q
voorspellen
not separable
A
to forecast
the weather
14
Q
de bliksem
A
lightning
15
Q
de donder
A
thunder