Week 9 Flashcards

1
Q

Hoe veel geslachten hebben eencellige en meercellige eukaryoten en hoe verhouden de gameten zich t.o.v. elkaar?

A

-Eencellig: soms vele geslachten, gameten (bijna) identiek
-Meercellig: meestal 2 geslachten, gameten verschillend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de reductiedeling?

A

Diploïde cel met 46 chromosomen delen in 2 haploide cellen met 23 chromosomen (meiose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt diversiteit bij voortplanting bewerkstelligd?

A

-Recombinatie genen van vader en moeder
-Cross-over tussen chromosomen tijdens meiose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe zijn de geslachtsorganen in een embryo aanwezig tot week 6?

A

Als indifferente gonaden die nog kunnen ontwikkelen tot ovarium of testikel. Daarnaast zijn er de gangen van Wolf en Mulle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat bepaalt het geslacht?

A

De aan- of afwezigheid van het Y chromosoom
46 XX -> vrouw
46 XY -> man
45 X -> vrouw (Turner syndroom)
47 XXY -> man (Klinefelter syndroom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waaruit is het Y chromosoom evolutionair gezien ontstaan en waaraan is dit terug te zien?

A

Uit het X chromosoom
X en Y hebben de pseudo autosomale regio (PAR) overeenkomstig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welke 2 delen bestaat een Y chromosoom?

A

PAR en MSY (male specific region of the Y)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel genen hebben X en MSY?

A

-X: 1050 genen
-MSY: 78 genen voor 27 eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In welke 3 stappen wordt het geslacht bepaald?

A
  1. Chromosomaal geslacht, XX of XY
  2. Gonadaal geslacht, testikels of ovaria
  3. Fenotype: man of vrouw (van binnen, buiten en in in de hersenen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe differentiëren de indifferente gonaden tot testis?

A

SRY-gen op de Y codeert voor SRY-eiwit (transcriptiefactor)->activeert SOX9-gen (hebben soortgelijke DNA-bindende domeinen)-> vorming SOX0-eiwit-> testis (te zien aan buisjes en bepaalde bloedvaten structuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardoor kunnen mensen met 46XX mannen zijn?

A

Door crossing-over tijdens de meiose is het SRY-gen op een X-chromosoom gekomen. Fouten treden op doordat X en Y alleen bij de PAR aan elkaar binden, waardoor een grote open rits is. Ze zijn wel onvruchtbaar, omdat de genen voor spermatogenese op het Y chromosoom zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar zit de SOX9-gen?

A

Op een autosoom. Later in Sertoli cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer vindt SRY en SOX9 productie plaats?

A

SRY rond week 7, gaat daarna uit. SOX9 b;ijft aan staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de positieve feedback loop bij de genen betrokken bij de testis ontwikkeling?

A

SRY-> SOX9-> groeifactor (FGF9)-> zorgt voor productie SOX9 en mannelijke differentiatie. Deze loop is nodig voor de mannelijke geslachtsdifferentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt voorkomen dat de testis wordt gevormd bij een vrouw?

A

SOX9 wordt onderdrukt door factoren die ovariumvorming induceren (WNT (GF), FOXL2 (TF)) tenzij SRY SOX9 op het juiste moment activeert (SRY gen is dominant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat wordt door de positieve feedback loop onderdrukt?

A

WNT-signaling en FOXL2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tot wat ontwikkelen de gangen bij de man en door wat wordt dit beïnvloed?

A

Gang v Wolf-> epididymis, vas deferens, zaadblaas
Gang v Muller ten gronde onder invloed van het anti-mullerse gang hormoon
De testis produceert testosteron (voor overleving gang v Wolf) en het anti-mullerse gang hormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tot wat ontwikkelen de gangen bij de vrouw en door wat wordt dit beïnvloed?

A

Gang v Wolf ten gronde
Gang v Muller-> eileider, baarmoeder, bovenste gedeelte van de vagina
Dit wordt veroorzaakt door de afwezigheid van het anti-mullerse gang hormoon en van testosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke stof is bepalend voor de indaling van de testis?

A

Insulin-like factor 3 (GF)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat voor hormoon is testosteron?

A

Een steroidhormoon. Het bindt dus in de cel aan een androgene receptor en vervolgens als transcriptiefactor aan het DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Tot wat wordt testosteron omgezet en waarom?

A

Onder invloed van 5a-reductase tot dihyfro-testosteron (DHT). DHT bindt met hogere affiniteit aan een androgeenreceptor. Het is nodig voor de vermannelijking van het uitwendige genitaal (in afwezigheid wordt genitaal vrouwelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar zorgen de hoge concentraties testosteron/ DHT tijdens de embryogenese voor?

A

Mannelijke ontwikkeling hersenen en genitaliën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarvoor zorgt testosteron/ DHT bij de puberteit voor?

A

Spermatogenese, extra spierontwikkeling, stemverlaging, baardgroei en voorkomt borstontwikkeling door oestradiol te remmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe wordt oestradiol gevormd?

A

Uit testosteron onder invloed van aromatase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke hormonen zijn betrokken bij de ontwikkeling van de vrouwelijke geslachtskenmerken?

A

-Laag niveau testosteron zorgt voor de vrouwelijke ontwikkeling van de genitalia en hersenen en de secundaire geslachtskenmerken tijdens de puberteit
-Oestradiol belangrijk bij ovariumfunctie en cyclus en de borstontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe kan de energie die nodig is voor de spijsvertering verlaagd worden?

A

De vertering van gekookt voedsel kost minder energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de 5 hoofdfuncties van de spijsverteringskanaal?

A

-Motoriek (kneden en vervoer voedsel)
-Secretie (water en enzymen)
-Digestie (vertering)
-Resorptie
-Productie faeces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de opbouw van het duodenum?

A
  1. Binnenste laag is de mucosa met 3 lagen (binnen->buiten):
    a. Epitheellaag (slijmvlies) met plooien
    b. Lamina propria: BW en klieren voor afscheiding verteringssappen
    c. Lamina muscularis mucosae: dunne kringspierlaag
  2. Om de mucosa is de submucosa met klieren, bloedvaten, galgangen maar voornamelijk BW
  3. Muscularis externa: kringspier laag met daaromheen lengtespier laag. De gladde spierlagen regelen de peristaltiek
  4. Serosa: bindweefsel met bloedvaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waaruit bestaat het darmepitheel?

A

-Villi (darmvlokken): uitstekende structuren die veel bloed- en lymfevaten bevatten
->Daarop meerdere microvilli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe heten de instulpingen van het mucosa en welke cellen liggen daarin?

A

Crypten van Lieberkuhn:
-Resorberende epitheelcel
-Slijmbekercel
-Enteric endocriene cel
-Intestinale stamcellen (grote turnover, 1 per villus)
-Ongedifferentieerde cryptecel
-Cellen van Paneth: metabole ondersteuning stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de verschillen van contractie van glad spierweefsel t.o.v. dwarsgestreept spierweefsel?

A

-Contractie langzamer maar kost weinig energie
-Actine zit vast aan dense bodies
-Bij contractie komen de celwanden dichterbij elkaar
-Veel transmitter kanalen (bijv. voor Ach)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe vindt Ca-concentratieverhoging plaats bij glad SW?

A

-Agonist bindt aan receptor-> activatie G-eiwit-> activatie phospholipase C-> hydrolysering PIP2 tot 2 second messengers (DAG en IP3)-> IP3 bindt aan Ca-kanaal op SR-> Ca stroomt uit SR naar sarcoplasma
-Ca uit spanningsafhankelijke kanalen kan kanalen op SR openen (ryanodinereceptoren, Ca induced Ca release)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe vindt contractie van glad spierweefsel plaats?

A

Calmoduline bindt 4 Ca-> bindt aan en activeert MLCK-> complex zet ATP om in ADP en fosforyleert light chain van myosine-> conformatieverandering myosine en ATPase activiteit myosine stijgt-> binding aan actine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zorgt voor een beëindiging van de contractie in gladde spiercellen?

A

Defosforylatie en daling [Ca] door heropname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke 2 soorten innervatie van gladde spiercellen zijn er?

A

-Multi-unit: per spiervezel 1 zenuwvezel. Fijnere motoriek
-Unitary: 1 zenuwvezel bestuurt een groep spiercellen. 1 cel krijgt het signaal en geeft deze via gapjunctions door aan de omliggende cellen. Minder nauwkeurige bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat voor zenuweindigingen zijn er op gladde spiercellen?

A

Vrije zenuweindigingen: axonale verdikkingen die varicositeiten heten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Door wat worden de de- en repolarisatie van gladde spiercellen gedragen?

A

-Depolarisatie: Ca kanalen
-Repolarisatie: K kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de soorten actiepotentiaal van een gladde spiercel?

A

-Spike (kort met een snelle deplarisatiefase)
-Plateau
-Slow wave (membraanpotentiaal fluctueert, ritme van 3/12 p/min)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe vindt een slow wave plaats?

A

Bij threshold potentiaal openen de spanningsafhankelijke Ca kanalen-> spikes-> Ca-afhankelijke Cl-kanalen openen-> langzame repolarisatie-> Ca kanalen sluiten-> [Ca] daalt (cel uitgepompt)-> Cl-kanalen sluiten-> cyclus opnieuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe worden slow waves gegenereerd?

A

Pacemakercellen in de darmen (interstitiele cellen van Cajal) genereren de slow waves en geven deze via gapjunctions door (unitary)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de actiepotentiaal frequenties in het maagdarmkanaal?

A

-Maag: 3/min
-Dunne darm: 9-12/min
-Dikke darm: 3-4/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe vindt prikkelvorming plaats bij hart, skelet en glad spierweefsel?

A

-Hart: pacemaker depolarisatie, voortgeleiding via gap junctions
-Skelet: neuromusculaire transmissie
-Glad: synaptische transmissie, GPCR, elektrische koppeling, pacemakerpotentialen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat voor elektrische activiteit is er bij hart, skelet en glad spierweefsel?

A

Hart: actiepotentiaal (plateau)
Skelet: actiepotentiaal (spike)
Glad: actiepotentiaal (spike, plateau, slow wave), graduele veranderingen in membraanpotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de Ca sensor bij skelet, hart en glad spierweefsel?

A

-Skelet en hart: troponine C
-Glad: CaM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat voor excitatie-contractie koppeling is er bij skelet, hart en glad spierweefsel?

A

-Skelet: Directe koppeling L-type Ca2+ kanaal in T-tubuli met RYR in SR
-Hart: Ca2+ influx via L-type Ca2+ kanaal zorgt voor CICR via RYR in SR
Glad: Ca2+ influx via L-type Ca2+ kanaal, Ca2+ afgifte door RYR (CICR)
of IP3R (IP3) in SR, Ca2+ influx via andere kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoe wordt de contractie beëindigd bij skelet, hart en glad spierweefsel?

A

-Skelet: afbraak ACh door acetylcholinesterase, opname Ca in SR
-Hart: repolarisatie actiepotentiaal, opname Ca in SR
-Glad: MLCP, opname Ca in SR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Door wat (zs) wordt glad spierweefsel geinnerveerd?

A

Autonoom:
-Parasympathisch
-Sympathisch
-Plexus entericus: neuronen in darmwand betrokken bij de coördinatie van darmactiviteit. Door plexi is de peristaltiek geheel zelfstandig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Waar bevindt de plexus entericus zich?

A

-Plexus myentericus/ van Auerbach tussen de longitudinale en circulaire laag. Voornamelijk betrokken bij spieractiviteit
-Plexus submucosus/ van Meissner onder de circulaire laag. Voornamelijk betrokken bij de secretieprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe zijn de plexi verbonden aan het autonome zs?

A

Sympathische en parasympathische neuronen schakelen over op neuronen in de plexi. Er zijn zowel afferente (metingen) als efferente neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is peristaltiek?

A

Knijpende beweging van een buisvormig orgaan die ervoor zorgt dat de inhoud ervan vooruitkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Welke sphincters zijn er in de oesophagus?

A

-UES (bovenste slokdarmsluitspier)
-LES (onderste slokdarmsluitspier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Door welke zenuw wordt de slokdarmperistaltiek gestuurd?

A

Mechanoreceptoren worden geprikkeld. De n. vagus loopt langs de oesophagus en geeft dan ACh af voor peristaltieke contracties of NO/ VIP voor remming van contracties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe werkt peristaltiek?

A

Proximaal van de bolus is de contractiegolf van circulaire spieren (ritmisch aan- en ontspannen), distaal van de bolus relaxatie. Lengtespieren maken de oesophagus korter waardoor het transport sneller gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

In welke structuur buiten het maagdarmkanaal vindt nog meer peristaltiek plaats?

A

De ureters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Door wat wordt de peristaltiek gecoördineerd?

A

Plexus entericus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is er aan de hand bij achalasie van de slokdarm?

A

-Normale golf van inhibitie bij slikken verstoord a.g.v. stoornis remmende (NO/VIP) innervatie
-Progressieve dysfagie (slikklachten), met name door niet ontspannen van onderste slokdarmsluitspier
*Uitrekking oesophagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoe loopt urine door het systema urinaria?

A

Nieren-> ureters (30 cm)->via ostium ureteris (opening) naar blaas-> als blaassphincter open via ostium urethrae internum naar urethra, aan eind ostium urethrae externum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Hoeveel urine kan in de blaas opgeslagen worden?

A

500-700 mL, bij vrouw meer dan bij man

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Waardoor hebben vrouwen vaker een blaasontsteking dan mannen?

A

De urethra van de man is langer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Waar liggen de nieren en welke organen liggen daaromheen?

A

Retroperitoneaal tussen Th12 en L2/3. Bovenop de nieren liggen de bijnieren
-Rond rechternier het duodenum, lever en colon ascendens
-Rond linkernier de maag, pancreas, milt en colon descendens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Op welke spieren rust de nier?

A

M. psoas major en m. quadratus lumborum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Welke lagen omgeven de nieren?

A

-Capsula fibrosa (sterk vlies strak om nier)
-Capsula adipose, perirenaal vet
-Fascia renalis (los om de nier)
-Capsula adipose, pararenaal vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Op welke manier bewegen de nieren?

A

Liggen enigszins los en gaan met de ademhaling mee op en neer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is er aan de hand bij wandelende nieren?

A

De nieren zijn beweeglijker doordat ze losser liggen vanwege verlies capsula adipose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat is er aan de hand bij een zwerfnier?

A

De nier daalt zelf af. Het heeft dan geen bloed aan/afvoer meer. De ureter kan knikken waardoor de nier de urine niet meer kan afvoeren en de nier afsterft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat zijn de onderdelen van de nier?

A

-Cortex renalis met instulpingen: de columna renalis
-Medulla renalis die bestaat uit 10/12 pyramiden renalis
-Papilla renalis (waar pyramiden uitkomen op niercentrum)
-Calyx minoris en calyx major (opvangsysteem), komen uit op:
-Pelvis renalis
-Helice renalis met vaten en overgang pelvis->urether

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Beschrijf de bloedvoorziening van de nier

A

-V. renalis. Linker langer dan rechter, gaat door oksel a. mes. superior
-Daarachter a. renalis: aftakking aorta op hoogte a. mes. superior. Rechter loopt achter de VCI. Splitst bij helice 12x

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is een cyste en is het een probleem voor de nier?

A

Een met vocht gevuld blaasje. Hoeft geen probleem te zijn wegens overcapaciteit nier. Polycysteuze nier geeft wel problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Waar wordt een donornier geplaatst?

A

In het bekken (daar is ruimte). A. en v. worden aangesloten op de iliacale vaten en een stukje ureter wordt aangesloten op de blaas. De oude nieren blijven meestal in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Beschrijd de lymfeafvoer van de nieren

A

De lymfeknopen liggen rond de grote bloedvaten. Rechts zijn de pre-, laterale- en retro-cavale knopen. Links zijn de pre-, laterale- en retro-aortale knopen. Vanuit de knopen gaan de lymfevaten naar de ductus thoracicus, dan naar de linker v. subclavia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Waarvandaan krijgt de ureter zijn bloedvoorziening?

A

Van boven naar beneden:
-A. renalis
-A. testicularis/ ovicularis
-A. iliaca communis
-A. iliaca interna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Waardoor beweegt urine door de ureter?

A

Door gravitatie en peristaltiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Hoe verloopt de ureter?

A

Retroperitoneaal. Duikt dorsaal het kleine bekken in, waar het subperitoneaal komt te liggen en naar voren langs naar de uterus naar de blaas loopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Hoe kan een knik/ obstructie in de ureter bij beeldvorming herkend worden?

A

Door een wijde ureter en pelvis renalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Waar komen nierstenen vooral voor?

A

Bij krommingen in het systeem:
-Overgang pelvis renalis naar ureter
-Plek waar de ureter onder de a. en v. testicularis/ovaria gaat
-Waar ureter over de a. iliaca communis gaat
-Ingang naar de blaas

76
Q

Waaruit bestaan de meeste nierstenen?

A

Calciumoxalaat (gevormd uit oxaalzuur)

77
Q

Hoe kunnen nierstenen verwijderd worden?

A

-Steen vergruizen via een steenvergruizer (hoge trillingen) en vervolgens uitplassen
-Operatief verwijderen

78
Q

Wat is het trigonum?

A

Driehoekige structuur aan de binnenkant van de blaas gevormd door de 2 uitgangen (ostium ureteris) en 1 uitgang (ostium urethrae internum)

79
Q

Wat is het nut van het trigonum?

A

-Het is minder rekbaar dan de rest van de blaas, waardoor het een stabiele basis vormt voor de ingangen/uitgang
-Het voorkomt dat er urine in de ureter terugstroomt als de blaas samentrekt; de 2 ostia worden dan dichtgesdrukt

80
Q

Uit welke lagen bestaat de blaas?

A

-Mucosa (slijmlaag, binnenste laag)
-M. detrusor (spierlaag, trekt blaas samen)

81
Q

Hoe lang is de urethra?

A

-Man: 15-20 cm
-Vrouw: 3 cm

82
Q

Welke sphincters heeft de urethra?

A

-Man: interne sphincter (net onder blaas/net boven prostaat, voorkomt dat ejaculaat in de blaas komt) en externe sphincter
-Vrouw: externe sphincter

83
Q

Welke 2 manieren zijn er om een blaas te ledigen?

A

-Blaaspunctie. Als de blaas gevuld is komt de bovenkant boven het os pubis uit. Vanaf daar kun je een naald inbrengen richting de blaas
-Blaaskatheter. Bij de man moet je de penis recht houden en de katheter binnenin een keer draaien om in de blaas te komen

84
Q

Hoe kun je in de blaas lokaal tumoren behandelen?

A

Door een katheter in te brengen met chemovloeistof

85
Q

Beschrijf de bloedvoorziening van de blaas

A

-A. vesicalis superior voor de bovenste bloedvoorziening, a. vesicalis inferior voor de onderste bloedvoorziening. Allebei aftakkingen van de a. iliaca interna
-Vv. vesicales superior/inferior die aftakken van de v. iliaca interna

86
Q

Hoe verloopt de lymfeafvoer vanaf de urethra en de blaas?

A

-Urethra: lymfeknopen inguinales, superficiales en profundi (in de lies)
-Blaas: lymfeknopen langs de iliaca communis, externa en interna. Vandaar lymfeafvoer via de truncus lumbales naar de ductus thoracicus

87
Q

Wat is een professional?

A

Iemand die een maatschappelijk belangrijk beroep beoefent

88
Q

Wat is beroepsethiek?

A

Het geheel van waarden, normen, gedragingen en verhoudingen met de samenleving die zich in een professie voordoen

89
Q

Welke soorten verantwoordelijkheden heeft een arts?

A

-Professionele. Beroepsgroep, gedragscodes, collega’s enz.
-Functionele. Onderdeel instituut, huisregels, werkrelatie enz.
-Persoonlijke. Persoonlijke opvattingen en relaties. Kunnen botsen met professionele opvattingen (gewetensbezwaar)

90
Q

Wie bepaalt mede de verwachtingen van de arts?

A

De samenleving

91
Q

Wie was de eerste die zich met beroepsethiek bezig hield?

A

Hippocrates (460-370 BC): de Eed van Hippocrates
->Vooral bedoeld om onderscheid te maken tussen kwakzalvers en echte genezers/ mythologie en echte geneeskunde
->Stelt eisen aan de beoefenaar van de geneeskunst
->Spreekt vooral over collegialiteit en onderlinge verhoudingen
->Beroepsgeheim
->Verbod op euthanasie, abortus en snijden

92
Q

Welke geneeskundewet kwam in 1878 uit?

A

Wet uitoefening geneeskunst
->Korte artseneed: arts naar je beste eer en geweten
->Beroepsgeheim
->Opvattingen van de patiënt niet relevant
->Gevaren geneeskunde niet erkend

93
Q

Welke omslag in denken kwam er in de 20e eeuw?

A

Meer aandacht voor:
-Slachtoffers medisch technische macht
-Gevaren geneeskunde
-Gevaren van wetenschappelijk onderzoek
-Nadruk verschuift naar de arts-patiëntrelatie

93
Q

Welke omslag in denken kwam er in de 20e eeuw?

A

Meer aandacht voor:
-Slachtoffers medisch technische macht
-Gevaren geneeskunde
-Gevaren van wetenschappelijk onderzoek
-Nadruk verschuift naar de arts-patiëntrelatie

94
Q

Wat staat er in de Nederlandse artseneed (2003)

A

-Geen wet meer en geen verbod op abortus en euthanasie
-Patient centraal
-4 ethische principes

95
Q

Wat is het verschil tussen recht en ethiek?

A

-Recht gaat over normen en is afdwingbaar
-Ethiek gaat over waarden/ idealen, is niet afdwingbaar en is altijd onder discussie

96
Q

Welke normen zijn er binnen de beroepsethiek?

A

-Normen over artsgedrag: artseneed, gedragscodes KNMG, internationale regels
-Specifieke (euthanasie, orgaandonaties) en algemene wetten
-Normen over gedrag bij specifieke ethische vraagstukken
-Normen over diagnostiek en behandeling van patiënten: medisch-wetenschappelijke richtlijnen over behandelingen

97
Q

Wat is de professionele standaard?

A

Algemeen aanvaarde opvattingen over (een deel van) de geneeskunde

98
Q

Wat zijn de uitgangspunten van een zorgprofessional?

A

Wetten en beroepsnormen

99
Q

Wat is professionaliteit?

A

De arts oefent de geneeskunde uit naar de gebruikelijke ethische normen van het beroep

100
Q

Wie zijn er verantwoordelijk voor (het handhaven van) de professionele standaard?

A

->Als beroepsgroep verantwoordelijk voor
->Gemaakt door artsenorganisaties
->Toezicht door de inspectie (op wettelijke kade)
->Tuchtrechter (CTG en RTG) toetsen professionele verantwoordelijkheiden. Kijken naar wat een gemiddelde arts zou doen

101
Q

Uit welke botten bestaat het bekken?

A

-Linker en rechter os coxae
-Os sacrum
-Os coccygis

102
Q

Wat zijn de functies van het bekken?

A

-Houding en beweging
-Afvoersysteem (defecatie en mictie)
-Geslachtsorganen: reproductie

103
Q

Op welke 2 punten is het bekken beweeglijk?

A

-Articulatio sacroiliaca: gewricht tussen os ilium en sacrum
-Symphysis pubica: kraakbenige verbinding tussen beide ossa pubes

104
Q

In welke regio’s en botdelen wordt het bekken verdeeld?

A

-Regio’s: pelvis major (daarop de darmen, boven linea terminalis) en pelvis minor (met de bekkenbodemorganen zoals blaas)
-Botdelen: os ileum, ischium en pubis

105
Q

Welke structuren zorgen voor stevigheid van het sacrum?

A

-Lig. sacrospinale (tussen sacrum en spina ischiadica)
-Lig. sacrotuberale (tussen sacrum en tuber ischiadicum)

106
Q

Welke structuren vormen de pelvic wall?

A

M. piriformis, m. obturatorius internus (zorgen voor rotatie en abductie femur), lig. sacrospinale en sacrotuberale

107
Q

Welke spieren vormen het diaphragma pelvis?

A

-M. coccygeus
-M. levator ani:
->M. iliococcygeus (tussen coccygis en arcus tendineus)
->M. pubococcygeus (tussen os pubis en coccygis)
->M. puborectalis (tussen os pubis en rectum, lusvormig)

108
Q

Wat is de arcus tendineus?

A

Een pezige verbinding tussen het spina ischiadica en het os pubis

109
Q

Wat is de levatorpoort?

A

Opening in het diaphragma pelvis tussen de mm. pubococcygei

110
Q

Wat is het geboortekanaal?

A

De ruimte tussen bekkeningang en uitgang bij de vrouw

111
Q

Waardoor wordt de bekkenuitgang afgesloten?

A

Diaphragma pelvis en diaphragma urogenitale

112
Q

Wat is het diaphragma urogenitale?

A

Diaphragma onder het diaphragma pelvis dat de levatorpoort bijne volledig afsluit. Het bestaat uit een membrana perineal (BW) met een ruimte gevuld door spiergroepen (deep perineal pouch). Er is 1 opening voor de urethra met de externe urethrasphincter

113
Q

Welke structuren gaan door de overgebleven openingen in de levatorpoort?

A

A. en v. dorsalis penis profunda

114
Q

Hoe loopt het peritoneum in de buurt van de bekken bij een man?

A

Over de blaas->excavatio rectovesicalis (ruimte v douglas)->omhoog

115
Q

Hoe liggen de bekkenbodemorganen t.o.v. elkaar bij de man?

A

Onder de vesica urinaria ligt de prostata. Dorsaal van de vesica urinaria is de toegang ductus deferens->vesicula seminalis (zaadblaasjes)->rectum

116
Q

Welke zwellichamen heeft de penis?

A

-Corpus cavernosum: 2 aan laterale zijden. Heten ook wel de crus penis. Ze zitten vast aan de onderste ramus van de os pubis en de membrana perineal
-Corpus bulbus spongiosum: zit met de bulbus penis mediaal vast aan het perineum (spieren tussen scrotum en anus). Door de corpus loopt de urethra

117
Q

Waaruit bestaat het uiteinde van de penis?

A

Glans penis bedekt met het preputium penis (voorhuid) (en fascialagen). Het preputium is met de glans verbonden door het frenulum. Bij de glans is het ostium urethrae externum

118
Q

Welke kant van de penis is dorsaal en welke ventraal?

A

-Bovenkant: dorsaal
-Onderkant: ventraal

119
Q

Welke klieren scheiden voorvocht uit?

A

Glandulae bulbourethralis (klieren van Cowper) aan beide kanten vlakbij de urethra

120
Q

Welke spieren zitten om de zwellichamen bij de man?

A

-M. ischiocavernosus over de crus penis
-M. bulbospongiosus over de bulbus penis
->Betrokken bij ejaculatie
->Allebei betrokken bij stuwing bloed naar de voorkant van de penis

121
Q

Welke lagen zitten om de zwellichamen van binnen naar buiten?

A

-Tunica albuginea (straak eromheen): alleen om de corpi cavernosum waardoor deze veel stijver kunnen worden dan de spongiosum
-Fascia van Buck
-Fascia superficialis

122
Q

Beschrijf de vascularisatie van de mannelijke geslachtsorganen

A

-A. en v. pudenda interna (uit a. en v. iliaca interna) vasculariseren de penis, het gehele perineum, de spieren bij de anus en de zwellichamen
->A. dorsalis penis: aftakking die de zwellichamen vasculariseren
-A. en v. pudenda externa (uit de a. en v. femoralis) vasculariseren het scrotum

123
Q

Wat voor proces is de erectie?

A

Hemodynamisch proces

124
Q

Waardoor wordt de penis slap gehouden?

A

In het corpus cavernosum zitten gekronkelde arterien met daaromheen strak aangespannen glad SW (trabeculair SW)-> weinig bloed naar zwellichamen, dus penis is slap

125
Q

Waardoor wordt de penis stijf?

A

Bij een erotische prikkel ontspannen de trabeculaire spieren onder invloed van parasympathische activatie
->Door open vaatjes en verhoogde bloedtoevoer vullen de vaten en zwellen de zwellichamen op. De tunica zorgt voor extra tegendruk en de afvoerende venen zijn vrijwel dichtgedrukt

126
Q

Hoe ontspannen de trabeculaire spieren?

A

De n. cavernosum is actief bij een seksuele prikkel (parasympathische stimulatie).
Door de NANC-zenuw wordt NO afgegeven->activeert guanylaat cyclase in glad spierceel, dat GTP omzet in cGMP->cGMP laat [Ca] afnemen waardoor de spier ontspant en de lumen toereikend wordt voor bloed

127
Q

Wat doet fosfodiesterase 5?

A

Het kan cGMP afbreken tot GMP, waardoor de calciumconcentratie omhoog gaat en de trabeculaire spieren contraheren

128
Q

Hoe werkt viagra?

A

Het remt fosfodiesterase 5 zodat cGMP niet wordt afgebroken en de spieren ontspannen blijven. Het helpt dus bij het behouden van een erectie (niet bij het krijgen van een erectie)

129
Q

Welke andere fosfodiesterase-5-remmers worden gebruikt?

A

-Sildenafil
-Tadalafil (weekendpil)
-Vardenafil

130
Q

Wat zijn de inwendige geslachtsorganen van de man?

A

De testis, epididymus (bijbal, ductus deferens (zaadleider), veiscula seminalis, ductus ejaculatorius en de prostata (achter de blaas)

131
Q

Hoe verloopt de ductus deferens?

A

Ductus deferens va. de epididymis omhoog en buigt ter hoogte van de vesica urinaria over de ureter. Vlakbij de prostaat fuseren de ductus deferens en de uitgang van de vesicula seminalis/gl. vesiculosa (achter de blaas) tot de ductus ejaculatorius. Deze voegt zich in de prostaat bij de urethra, urethra door corpus spongiosum naar het ostium urethrae externum.

132
Q

Welke structuren vormen samen de accessoire klier?

A

Vesicula seminalis, prostaat en klier van Cowper

133
Q

Waaruit bestaat het ejaculaat?

A

Zaadcellen (10%), vloeistof uit de vesicula seminalis en prostaatvloeistof

134
Q

Wat voorkomt dat het ejaculaat de blaas instroomt?

A

De sphincter m. urethra interna

135
Q

Wat wordt er gedaan bij een vasectomie bij een man?

A

Er wordt een knoop in de ductus deferens gezet zodat het ejaculaat geen zaadcellen meer bevat

136
Q

Waar zijn de testes ontwikkeld?

A

Ze zijn op het niveau van de nieren ontwikkeld en later ingedaald in het scrotum

137
Q

Waarvandaan krijgen de testes hun bloedvoorziening?

A

Van de a. en v. testicularis:
->A. testicularis komt uit de aorta net onder de nieren
->Linker v. testicularis gaat naar de v. renalis, rechter naar de VCI

138
Q

Hoe vindt temperatuurregulatie van de testes plaats?

A

-De v. testicularis vormt de plexus pampiniformis om de a. testicularis, waardoor er warmteuitwisseling plaatsvindt en het arteriële bloed afkoelt
-Om de zaadstreng zit de m. cremaster (dwarsgestreept. voortvloeisel buikspieren). Als deze aantrekt worden de testes een beetje naar het lichaam getrokken
-In het scrotum zit de m. tunica dartos die het scrotum laat samentrekken om warmte vast te houden

139
Q

Wat is een retrogade ejaculatie?

A

Een droog orgasme veroorzaakt doordat het ejaculaat de blaas instroomt door een slecht werkende spinchter internus

140
Q

Welke 2 soorten tumoren komen in de prostaat voor?

A

-Prostaathyperplasie (goedaardig) om de urethra
-Carcinoom (kwaadaardig) achterin, via het rectum te voelen

141
Q

Wat zorgt voor de somatosensorische innervatie van het mannelijk geslachtsorgaan?

A

De n. pudendus
->Innerveert de glans penis, scrotum huid en penis huid
->Afkomstig van het sacrum

142
Q

Wat zorgt voor de parasympatische innervatie van het mannelijk geslachtsorgaan?

A

De n. splanchnici pelvici
->Innerveert de zwellichamen
->Afkomstig van het sacrum

143
Q

Wat zorgt voor de sympatische innervatie van het mannelijk geslachtsorgaan?

A

De n. hypogastricus/ plexus hypogastricus
->Betrokken bij de productie van ejaculaat: innerveert de glandula bulbourethralis, ductus deferens, vesicula seminalis, prostata, afsluiting blaas
->Afkomstig van verder van boven

144
Q

Wat zorgt voor de somatomotorische innervatie van het mannelijk geslachtsorgaan?

A

De n. pudendus
->Innerveert de m. ischiocavernosus en m. bulbospongiosus 9en de bekkenbodem- en perineumspieren)
->Afkomstig van S2, 3 en 4

145
Q

Waaruit komt het arteriële bloed van de mannelijke geslachtsorganen?

A

Aftakkingen van de a. iliaca interna, behalve:
-A. testicularis (aorta)
-A. rectalis superior (a. mesenterica inferior)
-A. pudenda externa (a. femoralis)

146
Q

Waarnaar gaat de veneuze afvoer van de mannelijke bekkenorganen?

A

Via de v. iliaca interna, behalve:
-V. testicularis, v. rectalis superior, v. pudenda externa en v. dorsalis superficialis penis
Veneuze plexi in dit gebied hebben onderlinge anastomosen en staan in verbinding met de plexus venosus vertebralis
V. dorsalis profunda penis draineert via de plexus venosus prostaticus

147
Q

Hoe verloopt de lymfeafvoer van de mannelijke bekkenorganen/bodem en de uitwendige geslachtsorganen?

A

Grotendeels via de lymfevaten die meelopen met de arteriën
-Testis en epididymus: lymfeknoop lumbalis
-Scrotum, penishuid en glans penis: lymfeknoop inguinalis

148
Q

Wat zijn de verschillen tussen de bekken van een vrouw t.o.v. een man?

A

-Promontorium steekt minder uit, bekkeningang ovaler
-Spinae ischiadicae steken meer naar lateraal
-Arcus pubis vormt een minder scherpe hoek

149
Q

Naar welke afmetingen van het baringskanaal kan gekeken worden?

A

-Afstand tussen symphysis pubica en promontorium
-Afstand sypmphysis pubica tot os coccygis
-Afstand tussen spina’s
Allemaal groter dan 11 cm

150
Q

Uit welke spieren bestaat de vrouwelijke diaphragma pelvis?

A

M. coccygeus, m. levator ani, pubo vaginale spier (van os pubis achter vagina weer naar os pubis)

151
Q

Hoeveel openingen zijn er in het membrana perinei van de vrouw?

A

2

152
Q

Welke zwellichamen heeft de vrouw?

A

-Bulbus vestibuli: gespleten corpus spongiosum, ligt aan beide kanten van de labium minus
-Crus clitoridis: corpus cavernosum

153
Q

Welke klieren heeft de vrouw?

A

Klier van Bartholin/ glandula vestibularis major, voortvloeisel uit de bulbus vestibuli en zorgt voor de lubricatie van de vagina
Glandula vestibularis minor, in blulbus vestibuli

154
Q

Wat zijn de uitwendige geslachtsorganen van de vrouw?

A

-Mons pubis (venusheuvel)
-Labium major
-Labium minor
-Clitoris
-Vestibulum vaginae

155
Q

Uit welke lagen bestaat de uterus?

A

-Myometrium (spierlaag)
-Endometrium Islijmvlies)

156
Q

Waaraab zitten de crus clitoridis en bulbus vestibuli vast?

A

-Crus: onderste ramus os pubis, diaphragma urogenitale
-Bulbus vestibuli: diaphragma urogenitale

157
Q

Hoe zithet peritoneum bij de uterus?

A

Over de uterus. Drapeert lateraal over de ovaria en vorm lateraa van de uterus een dubbelvlies met daartussen bloedvaten: lig. latum uteri

158
Q

Welke hoeken vormt de uterus?

A

-Versio hoek: tussen vagina en cervix uteri
-Flexio hoek: tussen cervix en corpus uteri
Ligt normaal anteversio en anteflexio

159
Q

Hoe ontstaan fistula’s bij de bevalling?

A

De baby zit vast in het geboortekanaal en verdrukt structuren. Er ontstaat necrose waardoor fistula’s (doorgangen) ontstaan

160
Q

Welke fistula’s kunnen ontstaan?

A

-Vesico-uterine fistula
-Vesicovaginale fistula
-Urethrovaginale fistula
-Rectovaginale fistula

161
Q

Beschrijf de vascularisatie van de vrouwelijke geslachtsorganen

A

-A. en v. pudenda interna (va. a. iliaca interna)

162
Q

Beschrijf de innervatie van de vrouwelijke geslachtsorganen

A
163
Q

Wat zijn de belangrijkste centra voor eetlust en waar zitten ze?

A

In de hypothalamus:
1. Verzadigingscentrum (VMN, ventromedial hypothalamic nucleus)->verlies eetlust
2. Hongercentrum (LHA, lateraal)->honger

164
Q

Hoe gaat een eetlust prikkel via het zs?

A

Va. de maag via n. IX en X via de nucleus tractus solitari naar de hypothalamus, vanuitdaar motorneuronen van het autonome zs

165
Q

Door wat worden de eetlust centra bestuurd?

A

De nucleus arcuatus (ARC). Het projecteert haar de verzadings- en hongercentra (- door an, + door or)

166
Q

Welke neuronen heeft de ARC?

A
  1. Anorexigene neuronen, bij activiteit geen eetlust
  2. Orexigene neuronen. bij activiteit honger
167
Q

Door welke stoffen worden de neronen van de ARC gestimuleerd?

A

-Leptine (door adipocyten geproduceerd) heeft een trage werking. Het stimuleert anorexigene en remt orexigene neuronen
-Insuline heeft een snelle werking. Het stimuleert anorexigene en remt orexigene neuronen
-Lege maag produceert ghreline dat via het bloed in de hypothalamus komt. Het remt anorexigene en stimuleert orexigene neuronen

168
Q

Hoe verloopt het slikproces?

A

Vrijwillige proces overgenomen door onvrijwillige proces

169
Q

Wat zijn de fases van het slikproces?

A
  1. Orale fase. Met de tong wordt de bolus naar de pharynx geduwd
  2. Faryngeale fase. Strottenhoofd gaat omhoog, strottenklopje sluit trachea af, uvula sluit neusholte, reflexmatige slikbeweging
  3. Oesophogale fase. De UES en LES ontspannen tegelijk
170
Q

Wat voor bewegingen maakt de slokdarm bij het slikken?

A

Slow wave bewegingen

171
Q

Wat zijn de functies van de maag?

A

-Opslag voedsel
-Vertering
-Bescherming (mechanisch, chemisch en bacterieel)

172
Q

Welke cellen heeft de maag?

A

-Zymogene cellen (hoofdcellen)
-Wandcellen (parietale cellen, produceren HCl)
-Halsslijmcellen
-Maagslijmcellen

173
Q

Uit welke reflexbogen bestaat de slikreflex?

A

De rekreceptor bij de bolus geeft via interneuronen een signaal naar de kringspieren, waarbij achter de bolus contractie plaatsvindt (Ach) en voor de bolus relaxatie (NO, VIP)
Tegelijk signaal naar de lengtespieren voor contractie

174
Q

Uit welke fasen bestaat het eten?

A
  1. Cephale fase: voedsel zien/ruiken stimuleert productie maagsappen
  2. Gastrale fase
  3. Intestinale fase
175
Q

Hoe wordt maagsapsecretie in het corpus gestimuleerd?

A

N. vagus->ACh->ECL cel produceert histamine->afgegeven->bindt aan H2 receptor op parietale cel->produceert H+ en scheidt het uit
ACH->remming D cellen die somatostatine produceren (remt H+ secretie)

176
Q

Hoe wordt maagsapsecretie in het antrum gestimuleerd?

A

N. vagus->GRP->G-cel stimulatie tot productie gastrine en afgifte aan bloedbaan->parietale cel, bindt aan CCK2->activatie H+ secretie. Stimuleert ook ECL cel tot productie histamine
N. vagus->ACh->remt D cel

177
Q

Beschrijf wat er gebeurt tijdens de gastrale fase

A

Door eten rekt de maagwand uit->activatie mechanoreceptoren->n. vagus geeft GRP af enz.
Vertering eiwitten geeft peptides en aminozuren die G-cellen activeren

178
Q

Beschrijf wat er gebeurt tijdens de intestinale fase

A

Eiwitproducten binden aan:
-Intestinale G-cellen->parietale cellen
-Intestinale endocriene cellen->entero-oxyntin->parietale cellen
-Opgenomen aminozuren->parietale cellen
Het duodenum oefent via het terugkoppelsysteem met chemosensoren invloed uit op de maag afhankelijk van de hoeveelheid HCl

179
Q

Welke soorten maagmotoriek zijn er?

A

-Propulsie: bolus naar gesloten pylorus geduwd
-Vermalen: antrum vermaalt ingesloten voedsel
-Retropulsie: bolus terug in de proximale maag geduwd

180
Q

Wat gebeurt er met de maag als er voedsel in komt?

A

Het ontspant (receptieve relaxatie) onder invloed van de plexus entericus (en n. vagus)

181
Q

Wat is het migrerend myoelectric complex?

A

Als je een tijdje niet gegeten hebt is er een contractiegolf door de maag en dunne darm om onverteerde resten te verwijderen

182
Q

Hoe vindt dunne darmmotoriek plaats?

A

*Segmentale insnoeringen
*Pendelbewegingen
*Rimpeling van het slijmvlies
*Darmvlokbewegingen
*Peristaltische golven

183
Q

Wat voor proces is defecatie?

A

Deels autonoom (interne anale sfincter), deels animaal (externa anale sfincter)

184
Q

Wat is de recto-anale inhiberende reflex?

A

Bij oprekking rectum ontspant de interne anale sfincter. Externe ontspant zich dan aan

185
Q

Wat is er aan de hand bij de ziekte van Hirchsprung?

A

De enterix zs werkt niet goed waardoor de interne anale sfincter niet ontspant