Week 8 - 18 oktober t/m 22 oktober Flashcards

1
Q

In welke horizontale vlakken verdelen botuisteeksels het lichaam?

A
  • Transpylorische vlak: ter hoogte van L1. Hier lopen truncus coeliacus en a. mesenterica superior. Hierin overgang van gaster naar duodenum: pylorum
  • Subcostale vlak: ter hoogte van L3. A. mesenterica inferior loopt hier.
  • Supracistale vlak: ter hoogte van L4 & processi iliacae anterior superior. Hier splitsing van aorta.
  • Intertuberculaire vlak: ter hoogte van L5. Hier splitisch van arteria iliaca communis naar interna en externa.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke indeling wordt er gemaakt door het peritoneum?

A
  • Intraperitoneaal: volledig door peritoneum omgeven. Organen kunnen bij ontsteking groot gevaar vormen doordat het door peritoneum kan verspreiden.
  • Retroperitoneaal: achter peritoneum.
  • Subperitoneaal. onder peritoneum.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke organen liggen intraperitoneaal?

A

Maag, milt, lever, jejunum, ileum, caecum (incl. appendix), colon transversum en colon sigmoïdeum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke organen liggen retroperitoneaal?

A

Nieren, pancreas, duodenum (secundair), colon ascendens, colon descendens en rectum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke organen liggen subperitoneaal?

A

Blaas, uterus en rectum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn voorbeelden van mesoverbindingen?

A
  • Mesogastrium: verbinding maag met buikwand
  • Mesentericum: verbinding dunne darm met buikwand
  • Mesocolon: verbinding colon met buikwand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

In welke drie delen is de dunne darm embryologisch gezien op te delen en hoe worden deze delen gevasculariseerd?

A
  • Voordarm: wordt oesophagus, maag en proximale deel duodenum. Door truncus coeliacus
  • Middendarm: wordt distale deel duodenum, jejunum en colon t/m pars transversum. Door a. mesenterica superior
  • Einddarm: wordt colon pars descendens en rectum.
    Door a. mesenterica inferior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke drie structuren bevat het ligamentum hepatoduodenale?

A
  • Ductus choledochus
  • V. portae
  • A. hepatica propria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Via welke ligamenten is de milt onder andere verbonden met omliggende structuren?

A
  • Lig. splenocolico
  • Lig. phrenicosplenicum
  • Lig. gastrosplenicum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke splitsingen ontstaan uit de truncus coeliacus?

A
  • A. gastrica sinistra
  • A. hepatica communis
  • A. splenica/lienalis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stoffen vormen het filtraat?

A

Water, ionen, aminozuren, uraat, ureum (afvalstoffen) en creatine (afvalstoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke twee soorten nefronen bestaan er?

A
  • Corticale nefronen: nierlichaampje in cortex en lus van Henle tot net in de medulla
  • Juxtamedullaire nefronen: lopen met de lus van Henle zeer diep in het merg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de belangrijkste hormonen die worden afgegeven van de bijnier?

A
  • EPO: stimuleert aanmaak rode bloedcellen
  • Renine-Angiotensine-Aldosterone: reguleert bloeddruk
  • 1-alpha hydroxylase: osteoporose
  • Antidiuretisch hormoon: regulatie waterresorptie in nefronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat ontstaat er uit de voordarm?

A

Longen, farynx, thymus, (bij)schildklier, oesophagus, maag, lever en pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat ontstaat er uit de middendarm?

A

Jejunum, ileum, caecum, colon ascendens en klein gedeelte van colon transversus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke organen liggen secundair retroperitoneaal?

A

Duodenum, colon ascendens, colon descendens, rectum en pancreas

17
Q

Wat zijn de kenmerken van het jejunum?

A
  • Rozige kleur
  • Lange vasa recta
  • Weinig arcades
18
Q

Wat zijn de kenmerken van het ileum?

A
  • Grijzige kleur
  • Korte vasa recta
  • Veel arcades
19
Q

Uit welke verschillende moleculen bestaat onze voeding?

A
  • Macronutriënten: koolhydraten, eiwitten, vetten, vezels
  • Micronutriënten: mineralen, vitamines
  • Water en zouten
20
Q

Op welke manier kunnen proteases/peptidases peptidebindingen verbreken?

A
  • Endopeptidases: knippen midden in keten
  • Exopeptidases: knippen aan uiteinden
    Carboxypeptidases: verbreken binding aan carboxyluiteinde
    Aminopeptidases: verbreken binding aan amino-uiteinde van de keten
21
Q

Wat zijn de functies van de zuurshock van de maag?

A
  • Antibacterieel
  • Denaturatie van eiwitten
  • Pepsine in pepsinogeen omzetten
  • Enzymactiviteit van pepsine waarborgen
22
Q

Welke typen kliercellen bevinden zich in de maagwand?

A
  • Hoofdcellen: vormen pepsinogeen
  • Pariëtale cellen: produceren zoutzuur
  • Muceuze cellen: produceren slijm
23
Q

Welke soorten fouten bestaan er binnen de geneeskunde?

A
  • Complicaties: ongewenst resultaat ondanks beste zorg
  • Incidenties: ongewenst resultaat door fout in proces
  • Calamiteit: ernstige resultaten die gelinkt kunnen worden aan kwaliteit problemen
24
Q

Welke twee mesodermlagen kunnen worden onderscheiden (embryologie)?

A
  • Viscerale mesoderm: ligt tegen endoderm en vormt wand van ingewanden
  • Pariëtale mesoderm: ligt tegen ectoderm en vormt pariëtale bekleding van lichaamsholtes
25
Q

Waar hangt de buffercapaciteit vanaf?

A
  • Concentratie van geconjugeerde base en zuur: hoe hoger concentratie, hoe groter buffercapaciteit
  • Verschil tussen pH en pKa: hoe kleiner verschil, hoe groter buffercapaciteit