week 8 Flashcards

1
Q

Wat zijn de behandelingsdoelen voor diabetes mellitus?

A
  • Normaliseren van de bloedsuikerspiegel tussen de 4 en 8 mmol/L en daardoor het behandelen van de symptomen van suikerziekte zoals dorst, uitdroging, moeheid en vermagering
    • Voorkomen van de chronische complicaties van diabetes
    • Voorkomen dat er hyper- en hypoglycemieën optreden
    • Zorgen dat iemand een zo normaal mogelijk leven kan leiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de mogelijkheden om diabetes te behandelen?

A
  • Dieet
    • Voldoende lichamelijke activiteit
    • Tabletten
    • Injecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de kenmerken van het behandelen van diabetes met dieet?

A
  • Zo gezond mogelijk eten
    • Het dieet van personen met diabetes verschilt in principe niet van wat als gezond voor iedereen wordt beschouwd

De voeding van personen met diabetes bestaat bij voorkeur uit:
* Weinig suiker (maar niet suikervrij)
* Veel langzaam resorbeerbare koolhydraten (speciaal voedsel met een lage glycemische index)
* Veel voedingsvezels
* Weinig vet (speciaal weinig verzadigd vet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de kenmerken van lichaamsbeweging als behandeling van diabetes?

A
  • Regelmatige lichamelijke beweging verhoogt insuline gevoeligheid en reduceert de progressie van type 2 diabetes met 30-60%
    • De laagste lange-termijn morbiditeit en mortaliteit vind je bij personen met diabetes met de beste cardiorespiratoire fitheid

Dus dieet en levensstijl aanpassingen zijn essentieel voor een goede behandeling van diabetes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de praktische behandeling van (pre)diabetes?

A

Alle patiënten met (pre) diabetes zouden advies over hun dieet en leefstijl moeten krijgen.

* Controle van het gewicht
* Stoppen met roken
* Regelmatig lichaamsbeweging Kan type 2 diabetes uitstellen of voorkomen en vermindert het cardiovasculair risico.

* Goede controle van de bloeddruk is belangrijk
* De meeste patiënten zullen ook baat bij een cholesterolremmer hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat voor medicatie dienen we als eerste toe bij diabetes?

A

Bij voorkeur willen we mensen tabletten geven ipv injecties.
–> Metformine is meest gebruikt, omdat je daardoor weer gevoeliger wordt voor je eigen insuline –> makkelijker glucose uit bloed halen –> bloedsuiker omlaag
Kan gewichtsverlies geven, maar kan ook maag- darmklachten geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de kenmerken van SU derivaten?

A
  • Zorgt dat alvleesklier meer insuline gaat afgeven
    • Mensen worden er zwaarder van
    • Doet niks voor hart- en vaatziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de kenmerken van SGLT-2 inhibitors?

A
  • Je plast suiker uit als je SGLT-2 remt
    • Suiker omlaag
    • Verlies calorieën –> beetje afvallen
    • Diureticum
    • Bewezen effectief in voorkomen hart- en nierfalen
    • Misschien niet zo fijn bij open wonden of bij ontsteking aan urogenitaal gebied
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn Lantus en novoprit?

A

Lantus = een langwerkende insuline, 24 uur
Novoprit = werkt 3 tot 4 uur, halfuur voor maaltijd toedienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke injectie therapieën heb je bij diabetes?

A

Dus we hebben insuline injecties en GLP-1 agonisten (nu ook als tablet).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar moet insuline worden geïnjecteerd?

A

Insuline moet in subcutane weefsel worden geinjecteerd en dan wordt het langzaam opgenomen in bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe wordt humane insuline opgenomen?

A

De absorptie van humane insuline uit de subcutis is vertraagd omdat humane insuline in een oplossing hexameren vormt, die eerst uiteen moeten vallen in dimeren en monomeren voordat ze in het bloed kunnen worden opgenomen.

Hoe groter het molecuul insuline, hoe langzamer je het opneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke factoren hebben invloed op de opname snelheid van insuline naar het bloed na injectie subcutaan?

A
  • plaats van injectie: absorptie rates omhoog: buik > arm > bovenbeen
  • huid temperatuur: hypoglycaemie na bad of sauna
  • lipohypertrofie: onvoorspelbare opname van insuline
  • per ongeluk intramusculair injecteren: zeer snelle opname van insuline
    Van dag tot dag kan de variatie in opnamesnelheid van insuline naar de bloedbaan bij een en dezelfde patiënt tot wel 25% variëren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er wanneer insuline subcutaan wordt gespoten?

A

Wanneer insuline subcutaan wordt gespoten komt insuline eerst in de systemische bloedbaan voordat het insuline door de lever wordt geklaard.
Diabetes patiënten die met insuline behandeld worden hebben daardoor lagere insuline spiegels in de leverpoortader en relatief hoge insuline concentraties in de systemische bloedbaan in vergelijking tot de normale fysiologische situatie.

Het heeft meer voordelen als je het zelf aanmaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de streefwaarde voor de lange termijn suiker?

A

We willen een lange termijnsuiker van onder 53 mmol/mol. Want anders kans op complicaties.
Grens varieert voor zwangeren en ouderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de behandeling van diabetes type 1?

A
  • Altijd een diabetes dieet + advies voldoende te bewegen
    • Altijd insuline

Mensen hebben 0,4 en 1 eenheid per kg insuline nodig meestal, maar enorme verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de basis behandeling van diabetes type 2?

A

Basis behandeling type 2 diabetes is leefstijl en metformine. Daarna SU derivaten als geen kans op hart- en vaatziekten. SGLT-2 als wel risico daar op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat gebeurt er met de insuline productie bij diabetes type 2?

A

Eerst ga je meer insuline produceren als je type 2 diabetes aan het ontwikkelen bent/net type 2 diabetes hebt. Als je het maar lang genoeg hebt dan minder insuline aanmaken.

Het is een progressieve ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is diabetes?

A

Ontregeling van de bloedglucose/te hoge bloedglucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat was diabetes vroeger?

A

Vroeger was diabetes (zeker type 1) een dodelijke aandoening, want geen insulinetherapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gebeurt er als je suiker stijgt? En als het daalt?

A

Suiker stijgt –> insuline uit pancreas
Suiker daalt –> glucagon uit pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de eilandjes van Langerhans?

A
  • Gespecialiseerde eilandjes met cellen die hormonen maken
    • In pancreas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat produceren de alfa cellen?

A

glucagon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat produceren de beta cellen?

A
  • insuline
  • proinsuline
  • C peptide
  • amyline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat produceren de delta cellen?

A

somatostatine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat produceren de F cellen?

A

pancreatisch polypeptide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe ontstaat insuline en wanneer komt het vrij?

A

Proinsuline eerst en dat wordt eraf geknipt samen met B cell peptideres–> insuline
Insuline van buitenaf gespoten zit geen C peptide bij

Insuline ligt al klaar –> eerste fase, hoge piek na eten
Als er meer gemaakt moet worden dan tweede fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de normale insuline effecten?

A

Weefsels: spier, lever, vet

* Koolhydraat metabolisme
→ Transport van glucose over de membraan (spier, vet)
→ Stimulatie van glycolyse (spier, vet)
→ Stimulatie van glycogeen synthese (spier, vet, lever)
→ Remming van glycogenolyse en gluconeogenese (lever)
· Lipiden metabolisme
→ Stimuleert opbouw en opslag in vet
→ Remt afbraak van vet en vrijkomen van vetzuren
· Eiwit metabolisme
→ Stimuleert eiwitsynthese
→ Remt afbraak van eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat gaat er mis bij type 1 diabetes?

A

Pancreas maakt geen insuline (absolute insuline deficiëntie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat gaat er mis bij type 2 diabetes?

A

· Relatieve insuline deficiëntie –> insuline werkt niet zo goed
· Insuline resistentie (cellen reageren niet goed genoeg op insuline)
· Vermogen van de pancreas om insuline te maken neemt af in de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de pathogenese van type 1 diabetes?

A

Cellulair-gemedieerde autoimmuun destructie van beta cellen verantwoordelijk voor insuline productie en secretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de pathogenese van type 2 diabetes?

A

Hyperglycemie door een inefficiëntie insuline actie gerelateerd aan insuline resistentie en een relatieve deficiëntie van insuline naar beta cel dysfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de klinische verschillen tussen type 1 en type 2 diabetes?

A

· Type 1: jong, slank, ketonen, direct insuline behoeftig, antistoffen +
· Type 2: ouder, overgewicht, geen directe insuline behoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is LADA?

A

latent auto-immuun diabetes of the adult: lijkt op type 1 maar komt op oudere leeftijd voor en minder heftig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke klachten komen voor bij diabetes?

A

· Glucosurie: vermogen van de nier om glucose te reabsorberen is overbelast. De ‘nierdrempel’ is overschreden.
· Polyurie (veel plassen): als gevolg van osmotische diurese bij glucosurie
· Polydipsie (veel drinken): reactie op het toegenomen glucosurie en polyurie
· Polyphagie ( veel eten): reactie op verlies van calorieën
· Gewichtsverlies
→ Als gevolg van excretie van calorieën met de urine
→ Als gevolg van afbraak van spier- en vetweefsel
→ Als gevolg van vochtverlies met de urine
· Slapte, moeheid: gevolg van verminderde ATP productie
· Jeuk bij uitdroging
· Infecties (bv schimmel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Is er een verschil in de klachten bij type 1 diabetes en type 2 diabetes?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de symptomen van diabetes mellitus type 1?

A

–> symptomen starten gewoonlijk redelijk acuut

· Gewichtsverlies meer op voorgrond
· Moeheid, verlies van energie
· Jeuk
· Polyurie
· Polydipsie
· Polyfagie
· Diabetische ketoacidose (emergency: misselijkheid, braken, dehydratie kan leiden tot coma)
38
Q

Wat zijn de symptomen van diabetes mellitus type 2?

A

–> vaak subtiele of geen symptomen in het begin

· Toegenomen dorst
· Meer plassen
· Moeheid
· Wazig zien
· Toegenomen frequentie van infecties (schimmel!) Symptomen worden vaak ten onrechte aan andere oorzaken toegeschreven --> gevolg: er lopen veel mensen met diabetes type 2 rond die nog niet gediagnosticeerd zijn maar al wel schade oplopen door hun aandoening
39
Q

Wat is het HbA1c (geglycosykeerd hemoglobin (GlyHb))?

A
  • Parameter waarop we het effect van de behandeling monitoren
    • Hb in rode bloedcel, kunnen suikers aan vast plakken
    • Rode bloedcel leeft 2-3 maanden, dus je kan meten over de 3 maanden daarvoor
    • Het HbA1c (of glyHb) geeft het percentage rode bloedcellen aan waarvan het hemoglobine geglycosyleerd is, en dit weerspiegelt het gemiddelde glucosegehalte in het bloed in de voorafgaande 6-8 weken (mits leeftijd rode bloedcel normaal is (120 dagen)
40
Q

Waarom meten we het HbA1c?

A

Zegt ons iets over hoe goed de suiker is geregeld over de afgelopen 3 maanden

41
Q

Wat zijn de HbA1c streefwaarden? (lezen)

A
  • < 53 mmol/mol: < 70 jaar, en > 70 jaar die alleen behandeld worden met leefstijladvisering en/of metformine monotherapie
    • 54-58 mmol/mol: patiënten > 70 jaar met een ziekteduur korter dan 10 jaar
    • 54-64 mmol/mol: patiënten > 70 jaar met een ziekteduur van tien jaar of langer
    • Hogere streefwaarden: bij kwetsbare ouderen en mensen met een korte levensverwachting (arbitrair < 5 jaar) zijn glucosewaarden van 6-15 mmol/L en HbA1c-waarden tot 69 mmol/mol acceptabel
42
Q

Hoe gaat de behandeling van de glucose regulatie?

A
  • Doel: korte en lange termijncomplicaties voorkomen
    • Verschil tussen type 1 en type 2 diabetes
      → Type 2 orale medicatie mogelijk
      → Type 1 altijd insuline
43
Q

Wat zijn de (meest gebruikte) meditatieklassen in type 2 diabetes?

A

Stap 1: altijd leefstijl!

Dan
1. Metformine
2. SU derivaten
3. DPP-4 remmers
4. GLP-1 receptor agonist
5. SGLT-2 remmers
6. Insulines

44
Q

Wat voor insuline geven we?

A

Ook als we niet eten maakt het lichaam altijd klein beetje insuline.
Bij behandeling geef je een langwerkende insuline (basaal) en kortwerkend bij eten (piekje)
Je hebt pompen en sensoren tegenwoordig.

45
Q

Wat zijn de gevolgen van diabetes op de korte termijn?

A
  • Hyperglykemische complicaties
    → Hyperosmolaire ontregeling
    → Ketoacidose (type 1 diabetes)
    · Hypoglykemie
    → Door behandeling
46
Q

Wat zijn ketonen?

A

Zuur dat door het lichaam aangemaakt wordt wanneer vetten als energiebron gebruikt worden

47
Q

Wat is ketoacidose?

A

· Bij een tekort aan insuline kan glucose niet in de lichaamscellen. Gevolg is dat het lichaam de glucose niet meer kan gebruiken als belangrijkste energiebron
· Een andere energiebron wordt aangesproken: de vetten
· Wanneer vetten worden gebruikt dan komen bij deze vetverbranding ketonen vrij. Ketonen: afval-gifstoffen. Hierdoor verzuurt het lichaam. –> keto-acidose (zeer gevaarlijk)

48
Q

Wat is diabetische ketoacidose (DKA)?

A

· DKA is een toestand waarbij het interne milieu verstoord is door hyperglykemie en toenemende ketonvorming
–> beide veroorzaakt door een absoluut insulinetekort
· Diabetische ketoacidose is het gevolg van een partieel of totaal insulinetekort in combinatie met een toename van contraregulerende hormonen
· Kenmerken:
→ Hyperglykemie > 15 mmol/L
→ Ketonen in de urine
→ Acidose pH < 7,3

De ernst wordt vooral bepaald door de mate van acidose

49
Q

Wat zijn incretinen?

A

Incretinen zijn factoren die worden uitgescheiden door de darm op het moment dat je gaat eten, ze zorgen ervoor dat de maaltijd-gerelateerde insuline reactie beter gaat. Het helpt bij ondersteuning glucose metabolisme en insuline afgifte. Ze stimuleren insuline afgifte van beta cellen en stimuleren insuline gevoeligheid.

50
Q

Wat is het incretine effect?

A

Bij IV glucose dan minder insuline afgifte dan als je het oraal geeft –> incretine effect

51
Q

Waar worden de incretines gesecreteerd en waar wordt dit door gestimuleerd?

A

De inretines worden in dunne darm gesecreteerd en de secretie wordt gestimuleerd door glucose in het lumen van de dunne darm.

52
Q

Welke 2 belangrijke incretine hormonen hebben wij?

A
  1. GLP-1 (glucagon-like peptide-1)
  2. GIP (glucose-dependent insulinotropic peptide, ook wel bekend als gastric inhibitory peptide)
    Beide hormonen worden gesecreteerd door endocriene cellen die zich in het epitheel van de dunne darm bevinden.
53
Q

Wat is GLP-1?

A

GLP-1 is actief eiwit/hormoon, dat zorgt voor meer insuline afgifte en gevoeligheid. Wordt snel afgebroken door DPP-4, remmer hiervan dan werkt het beter.

Mensen met type 2 diabetes en obesitas hebben minder GLP-1 als ze eten.

54
Q

Wat is er bij type 2 diabetes?

A

Dus bij type 2 diabetes is er insuline resistentie, relatief insuline tekort en dus het GLP-1 ‘defect’. Steeds minder GLP-1 in de loop van de diabetes.

55
Q

Waar kunnen GLP-1 agonisten bij helpen?

A

GLP-1 agonisten kunnen helpen bij mensen met diabetes type 2. Zorgen ervoor dat glucose rond maaltijden lager ligt en mensen kunnen weer gevoeliger worden voor hun insuline.

56
Q

Wat zijn 2 problemen met GLP-1 gebruiken?

A
  • Het is een eiwit –> wordt verteerd dus moeilijk als medicijn, dus je moet er allemaal dingen mee laten uitvoeren
    • Korte halfwaardetijd
57
Q

Waar helpen DDP-4 remmers bij?

A

DDP-4 remmers helpen tegen afbraak GLP-1.

58
Q

Wat zijn de kenmerken van exenatide?

A
  • Synthetische versie van speekseleiwit gevonden in het Gila monster
    • Meer dan 50% van de aminozuursequentie is identiek aan menselijk GLP-1
    • Bindt aan bekende menselijke GLP-1 receptoren op beta cellen (in vitro)
    • Resistent voor DPP-IV inactivatie
    • Na injectie is exenatide meetbaar in plasma voor 10 uur

Je krijgt behoorlijk wat gewichtsreductie bij exenatide gebruik.
Hoe meer je geeft hoe beter het werkt.
Je remt ook maaglediging, minder eten.

59
Q

Wat zijn de kenmerken van de GLP-1 dosering?

A

Hoe hoger dosering, hoe meer bijwerkingen, maar ook hoe meer mensen afvallen. Mensen krijgen nauwelijks hypoglycemieën.

Je moet dit niet aan type 1 diabetes patiënten geven, want kunnen geen insuline afgifte toename krijgen, want geen goede beta cel functie. Je moet een goede beta cel functie hebben hiervoor.

60
Q

Wat doen ze bij een Roux-en-Y gasrtric bypass en wat gebeurt er met je hormonen?

A

Heel groot deel maag erafhalen en maag vastmaken aan dunne darm, voorbij duodenum. Je skipt hierdoor wel een deel van het spijsverteringskanaal.

Hormonen veranderen na gastric bypass
- ghreline omlaag
- GLP-1 omhoog
- PYY omhoog
- insuline omhoog

61
Q

Wat zijn wat kenmerken van gastric bypass?

A

Je kan mensen wel genezen binnen een dag van type 2 diabetes.

Zwangerschap als mensen gastric bypass hebben gehad gaat wat moeizamer.

Hoe korter mensen diabetes hebben hoe beter gastric bypass is.

62
Q

Wat zijn de gevolgen van diabetes op de lange termijn (micro- en macrovasculair)?

A

Microvasculair (van de kleine bloedvaten)
* Retinopathie
* Nefropathie
* Neuropathie (vaak begin voeten, want lange zenuwbanen dus meer in aanraking met bloedsuikerspiegel)

Macrovasculair (van de grote bloedvaten)
* Myocardinfarct
* Claudicatio intermittens
* Herseninfarct

Micro- en macrovasculair: diabetische voet
–> wond aan voet die niet goed geneest en/of standsafwijkingen

63
Q

Wat zijn de verschillen in complicaties tussen type 1 en type 2 diabetes?

A

In type 1 diabetes over het algemeen vaker microvasculaire complicaties
In type 2 diabetes ontwikkelen zich vaker macrovasculaire complicaties
Echter beide vormen van complicaties komen bij beide typen diabetes voor

64
Q

Wat is de pathofysiologie van retinopathie?

A
  • Exacte pathofysiologie niet geheel begrepen
    • Indeling
      → Niet proliferatief –> vaatjes nog zelfde, maar lekken bv microaneurysma, puntbloedingen, exudaten
      → Proliferatief (macula-oedeem) –> nieuwvorming van vaatjes, vervelend voor je zicht bv hyperemie, neovascularisatie (blindheid)

een van de belangrijkste oorzaken van blindheid wereldwijd

65
Q

Wat zijn risicofactoren voor retinopathie?

A

· Hyperglykemie
· Bloeddruk
· Roken
· Dyslipidemia
· Diabetesduur
· Proteinurie
· Zwangerschap

66
Q

Wat zijn de verschijnselen van retinopathie?

A

· Vaak langdurig geen klachten, tot in een laat stadium
· Bij plots intensieve insuline therapie en zwangerschap: verslechtering
· In latere stadia: visusverlies
· Onderzoek middels funduscopie/fundsufoto’s
· Fluorescentieangiografie en OCT op indicatie (maculaoedeem, non-perfusie)

67
Q

Wat is de pathofysiologie van nefropathie?

A

· Mesangiale expansie
· Basaalmembraan verdikking
· Podocyt schade
· –> glomerulosclerose

68
Q

Wat zijn de risicofactoren voor nefropathie?

A

· Hyperglykemie/HbA1c
· RR
· Leeftijd/diabetesduur
· Pre-existente verminderde nierfunctie
· Roken
· Obesitas

69
Q

Wat zijn de verschijnselen van nefropathie?

A

· Albuminurie
· Achteruitgang nierfunctie –> nierfalen –> dialyse

70
Q

Welke 2 vormen van diabetische polyneuropathie zijn er?

A

· Perifere neuropathie: mn aan extermiteiten
· Autonome dysfunctie (te maken met autonome zenuwstelsel)

71
Q

Wat is de etiologie van neuropathie in het algemeen?

A

· Complex, multifactorieel, niet volledig begrepen
· Direct effect hyperglycemie –> deels reversibel
· 3 parallele pathways
→ Microangiopathie: vasculaire schade, ischemie, oxidatieve stress
→ Flux van polyolen in Schwann cellen en axonen
→ Glycosylering van zenuweiwitten zoals neurofilamenten
→ Tekort aan groeifactoren

72
Q

Wat zijn de verschijnselen van perifere polyneuropathie?

A

· Symmetrisch, verlies sensibiliteit (eerst vibratie/positie, later pijn, tast en temperatuur)
· Soms juist ook pijn en paresthesie

73
Q

Wat kunnen de complicaties zijn van diabetische polyneuropathie?

A

· Wonden/ulcera
· Verlies spierinnervatie –> standsafwijkingen

74
Q

Wat zijn de symptomen van cardiovasculaire autonome dysfunctie?

A

· Rusttachycardie
· Verminderde inspanningstolerantie
· Orthostatische hypotensie
· Liggende hypertensie
· Pijnloze myocardischemie, QT tijdverlenging aritmie, LV dysfunctie, sudden death

75
Q

Wat zijn de symptomen van gastrointestinale autonome dysfunctie?

A

· Dysfagie
· Vertraagde maagontlediging
· Diarree (galwegdysfunctie)
· Obstipatie (enteric dysfunction + verlies gastrocolische reflex)
· Sphincter dysfunctie (fecale incontinentie)

Met name vertraagde maagontlediging: problematisch voor de diabetes regulatie
–> hyper en hypoglykemieën

76
Q

Welke uitingen kan een diabetische voet hebben?

A

· Wond
· Ischemie
· Voet infectie
· Of een combinatie

77
Q

Wat kunnen de gevolgen zijn van een diabetische voet?

A

· Ulcera
· Infecties
· Charcot voet (arthropathie): Middenvoetsbeentjes ‘storten in’
· Osteomyelitis/amputaties

78
Q

Hoe kunnen complicaties van diabetes voorkomen worden?

A

Preventie door de suiker te regelen.

Preventie - overige risicofactoren
· Leefstijl
· BMI
· Bloeddruk
· Lipiden
· Stop roken
· Remmen albuminerie: ace remmer/ARB
· Goede voetzorg: aanmeten goed schoeisel

Nieuwe diabetesmedicatie: SGLT-2 remmers en GLP-1 agonisten

79
Q

Wat is het belangrijkste moment dat glucagon oploopt?

A

Belangrijkste moment dat glucagon oploopt is vaak ‘s nachts.

80
Q

Welke typische symptomen krijg je bij glucose > 15 mmol/L?

A
  • Droge mond
    • Wazig zien
    • Moeheid
    • Meer dorst
    • Honger
    • Veel plassen
81
Q

Wat is de behandeling bij ketoacidose?

A
  • Insuline geven
    • Vocht geven
    • Elektrolieten weer goed maken
    • Oorzaak behandelen
82
Q

Wat is de behandeling van hyperosmolair hyperglycemisch coma?

A
  • Teruggeven vocht
    • Elektrolieten weer goed maken
    • Oorzaak behandelen
    • Insuline geven
83
Q

Wat zijn de symptomen van een hypoglykemie?

A
  • Autonoom/adrenerge symptomen
    → Trillen
    → Zweten
    → Honger
    · Neuroglycopenische symptomen
    → Lethargie/weinig energie
    → Concentratie problemen
    → Verlies van bewustzijn
    → Dood
84
Q

Wat is hypo unawareness?

A

Als je heel vaak een hypo hebt merk je de symptomen een stuk minder –> hypo unawareness

85
Q

Wat betekenen een laag en een hoog C-peptide?

A

Laag C-peptide: insuline extern, exogene insuline
Hoge C-peptide: eigen gemaakte insuline

86
Q

Wat zijn de risico’s voor een hypoglykemie?

A

· Mismatch voedsel en insuline
· Door sporten
· Alcohol

87
Q

Wat is insuline resistentie?

A

een abnormale reactie (van bloedglucose waarden) aan endogene of exogene insuline –> dus abnormale respons op insuline

88
Q

Wat zijn de criteria voor metabool syndroom (3 van de 5 hebben)?

A
  1. Viscerale obesitas –> vergrote buikomtrek
    → Mannen > 102 cm
    → Vrouwen > 88 cm
    1. Hypertensie
    2. Verhoogde nuchtere glucosewaarde
    3. Verhoogde triglyceridespiegel
    4. Verlaagde hdl-spiegel
      → Mannen < 1,03 mmol/l
      → Vrouwen < 1,29 mmol/l

Metabool syndroom geldt als 3 of meer van de 5 kenmerken worden gevonden.

89
Q

Wat zijn de risico’s van het hebben van metabool syndroom?

A
  • 2x zo groot risico op hart- en vaatziekten in 5-10 jaar
    • 5x risico op ontwikkelen type 2 diabetes
    • 1,5x risico op alle oorzaken mortaliteit
    • Verhoogd risico op kanker
90
Q

Wat is de behandeling van metabool syndroom?

A

risicofactoren behandelen en leefstijl veranderen om insuline gevoeligheid te verbeteren