week 6 Flashcards

1
Q

Wat zijn 3 mogelijkheden om energieverbruik te meten?

A
  • Zuurstofverbruik
    • CO2 productie
    • Warmte productie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voor elke … kcal teveel/te weinig energie inname neemt lichaamsgewicht met 1 kg toe/af

A

Voor elke 7500 kcal teveel/te weinig energie inname neemt lichaamsgewicht met 1 kg toe/af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar halen we de meeste energie uit?

A

uit vetverbranding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op welke manieren kun je energieverbruik meten?

A
  1. Directe calorimetrie –> warmteproductie
    1. Indirecte calorimetrie –> O2 verbruik
    2. Double labelled water method
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe gaat de double labelled water method?

A

Deuterium ipv H en ipv 16 O 18 O –> meten verhouding –> 2H2 uit water en deel 18 O in de vorm van CO2 afgeblazen –> verschil in snelheid waarmee deuterium uit de urine verdwijnt en snelheid waarme 18 O uit urine verdwijnt (sneller) zo kun je energieverbruik bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel procent van de energie gaat in basaalmetabolisme zitten? En hoeveel in de rest?

A

60-70% energie gaat in basaalmetabolisme zitten.
10% in adaptieve thermogenese en de rest in fysieke arbeid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het basaalmetabolisme?

A

Basaal- of rustmetabolisme (BMR)
= energieverbruik nodig voor ‘body maintenance’ (in rust; 12 uur na maaltijd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar dient het basaalmetabolisme oa voor?

A
  • Hartfunctie, ademhaling en bloedcirculatie
    • Voortgeleiding, zenuwimpulsen, hersenfunctie
    • Reabsorptieprocessen in de nier
    • Groei en weefselregeneratie
    • Eiwit- en RNA synthese, iontransport, lichaamstemperatuur

Ziekte, ondervoeding, infectie, schildklierafwijkingen, koorts, ernstige verwondingen, stress gaan gepaard met verandering in BMR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar hangt het BMR vooral vanaf?

A

Basaalmetabolisme hangt vooral af van vetvrije massa, eiwit is belangrijkste component hiervan –> spiermassa
Dus BMR hangt voornamelijk af van je spiermassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 2 vormen van adaptieve thermogenese?

A

(aanpassing aan verandering in omgeving)
* Cold-induced –> warmte produceren als we in de kou terechtkomen
* Shivering thermogenese –> rillen, bibberen
→ Non-shivering thermogenese –> bruin vet, ontkoppelen mitochondriën
* Diet-induced (of thermal effect of food)
→ Deel van de metabool beschikbare energie gaat verloren door opname, transport, metabolisme (+ opslag)
→ Koolhydraat: 5-6% van de energie nodig voor verwerking
→ Eiwit: 20-30% ‘’
→ Vet: 3-4% ‘’
–> specifiek dynamische werking van koolhydraten, eiwitten en vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 2 typen fysieke activiteit zijn er?

A

· Bewuste fysieke activiteit –> bewust sporten
· Onbewuste fysieke activiteit –> tussen sporten door, bewegingsdrang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeveel kg neemt je gewicht toe in je leven?

A

Van 25 –> 75 is er gemiddeld 10 kg gewichtstoename

Overschot van 0,16% zal leiden tot die 10 kg gewichtstoename op lange termijn

Het is heel moeilijk om aan te komen, maar ook om af te vallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom zou je lichaamssamenstelling meten?

A
  • Belangrijk om te kijken naar gezondheidsrisico’s
    • Belangrijk voor advies geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Is er een relatie tussen BMI en mortaliteit?

A

Er is een duidelijke relatie tussen BMI en mortaliteit (bij onder- en overgewicht hogere kans)
Hoe jonger je bent hoe meer er een relatie is tussen BMI en sterfte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Is BMI een goede maat?

A

Atleten kunnen hoge BMI hebben, terwijl ze een laag vetpercentage hebben.
BMI kan ook normaal zijn, maar dan is er wel een hoog vetpercentage. (weinig spiermassa)

Pas op met nierfunctie obv creatinine bij weinig spiermassa!
Alternatieven
* Creatinine klaring berekenen met 24 uurs urine
* eGFR obv cystatine C

Dus BMI is niet altijd goede maat voor hoeveel vet en hoeveel spier iemand heeft.
BMI waarden wel hetzelfde voor mannen en vrouwen en niet leeftijd afhankelijk (althans laatste niet helemaal waar).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar kan te veel vet een hoger risico op geven?

A
  • Cardiovasculaire ziektes
    • Hypertensie
    • Type 2 diabetes
    • Kanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar kan te weinig vet tot leiden?

A

Te weinig vet kan leiden tot voortplantings, circulatoire en immuun problemen/ziektes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar is het vet opgeslagen in het lichaam?

A
  • Subcutane depot (onder huid)
    • Intermusculair vet (belangrijke rol bij metabolisme)
    • Intramusculair vet (tussen spieren)
    • Visceraal vet (rondom organen, ongezond als te veel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen mbt vetopslag?

A

Mannen krijgen meer visceraal vet, vrouwen vaker opslag rondom heupen en armen (subcutaan vet), veranderd bij vrouwen beetje na de overgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het beste om te berekenen?

A

Lean body mass en vetpercentage berekenen is het beste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is vetmassa?

A

al het lichaamsvet inclusief het essentiële vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is vetvrije massa?

A

alle andere componenten, skeletspier, organen, bindweefsels etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat neemt toe en wat neemt af met de leeftijd?

A

Vetpercentage neemt toe en spiermassa neemt af met de leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat hebben vrouwen meer nodig dan mannen?

A

Vrouwen hebben meer vet nodig dan mannen, vanwege baby’s krijgen, menstruatie etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn manieren om lichaamssamenstelling te meten?

A
  • Huidplooimeting (duurt lang)
    • Ratio middelomtrek en heupen meten
    • Bioelectrische impedantie meting
    • Beeldvormende technieken bv dexa scan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de kenmerken van de huidplooimeting?

A

Omdat 70-90% van het vetweefsel subcutaan ligt, kan de dikte van de huidplooien gebruikt worden om de totale hoeveelheid vet in het lichaam te meten.
De metingen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat het vet regelmatig verdeeld is over het lichaam en de dikte van huidplooien dus maat is voor de totale hoeveelheid lichaamsvet.
* Zeer betrouwbare meting
* 3, 4 of 7 plekken memten
* Correleert zeer goed met vetpercentage DEXA scans (gouden standaard)
* Operator afhankelijk
* Geen goede informatie over de hoeveelheid visceraal vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de kenmerken van de heup-taille ratio (waist-hip ratio WHR)?

A
  • Goede maat om te kijken hoeveel visceraal vet mensen hebben
    • Bij vrouwen veel lager dan bij mannen
    • Voorspelt beter dan welke andere anthropometrische parameter het gezondheidsrisico van een individu
    • Dus de verdeling van het vet is belangrijker dan de hoeveelheid vet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar is de WHR mee gecorreleerd?

A
  • De mate van insuline resistentie omhoog
    • Bloeddruk omhoog
    • HDL cholesterolspiegel in het bloed omlaag
    • Incidentie diabetes mellitus omhoog
    • Incidentie hart- en vaatziekten omhoog
    • Overall mortaliteit omhoog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de ratio’s voor significant gezondheidsrisico van de WHR?

A
  • Mannen > 0,95
    • Vrouwen > 0,80
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat gebeurt er als je veel visceraal vet hebt?

A

Gezond visceraal vet wordt doorbloed –> snel meer visceraal vet? –> vet hypertrofisch –> minder goed doorbloed, dus minder goed van zuurstof voorzien –> necrose vetcellen –> immuuncellen komen erin (macrofagen vooral) en vetcellen geven hormonen af waardoor eetlust verandert (hormoonbalans blijf verstoord, lastiger om af te vallen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de kenmerken van de BIA?

A

Bioelectrical impedance analysis (BIA) –> in ziekenhuis vaak door diëtist
–> elektroden op voeten en handen –> sturen elektrische signalen
* Indirecte methode gebaseerd op de elektrische geleiding van een wisselstroom door het lichaam
* Weefsels met veel water en elektrolyten, zoals bloed en spieren, geleiden stroom goed. Vetmassa, lucht of bot daarentegen geleiden nauwelijks stroom (hebben hoge weerstand) –> schat op basis van die geleiding de hoeveelheid vet in
* Dus hoe groter de vetvrije massa des te beter een stroom door het lichaam kan stromen
* BIA is een snelle, non-invasieve, indirecte, eenvoudige methode om de body composition te meten
* BIA meet de vetvrije massa
* Uitgaande van twee compartiment model kan de vetmassa berekend worden wanneer de vetvrije massa van het lichaamsgewicht wordt afgetrokken
* Lichaamsgewicht - FFM = FM
* Probleem bij veranderen hoeveelheid lichaamswater:
→ Hydratie toestand zal de electrolyten concentraties en dus de grootte van de elektrische stroom beïnbloeden:
◊ Bij uitdroging neemt de geleiding toe (en vermindert de weerstand) en daardoor lijkt het vetpercentage lager dan het in werkelijkheid is
◊ Teveel lichaamswater vermindert de geleiding (en verhoogt de weerstand) en daardoor lijkt het vetpercentage hoger dan het is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de kenmerken van de DEXA?

A

DEXA = dual emission X-ray absorptiometry
–> directe meting van lichaamsvet, ook over verschillende lichaamsdelen
–> relatief duur
–> gouden standaard
–> non-invasief, wel enige straling, maar heel weinig

Hele lichaam bestraalt met straal van fotonen, dat gaat minder door vet dan door bot en spier. Ook gebruikt voor botmassa meten.

Het kan alleen niet binnen de buik zeggen wat subcutaan is en wat visceraal is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de kenmerken van de CT en MRI?

A

CT en MRI kunnen wel laten zien wat subcutaan en visceraal is.
Wel erg duur en MRI klinisch beperkt (lang wachten)
De beoordeling ervan is ook lastig
Wel mooie methode om viscerale vet te meten als het goed mogelijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn mannelijke of androïde vetcellen?

A

Bovenlichaams vetcellen zijn meer insuline resistent. Meer vrijlaten meer vetzuren in reactie op lipolytische stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is vrouwelijk of gynoide vet?

A

Onderlichaams vetcellen zijn meer insuline sensitief en meer resistent tegen lipolytische stimuli. Minder vrijmaking van vetzuren als reactie op lipolytische stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat gebeurt er als er iets in de stofwisseling niet werkt?

A
  • Een stapeling van (toxische) metabolieten (aan de voorkant)
    • Tekorten van metabolieten (aan de achterkant)
      –> beiden kunnen aanleiding geven tot symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is het metabool pad?

A

heel veel enzymstappen achter elkaar om tot een eindproduct te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat moet er gebeuren direct na een maaltijd en na een nacht vasten?

A

Direct na een maaltijd:
Glucose intake bij maaltijd (bv 100 g) zou bloedsuiker spiegel +- 20x verhogen –> dus na maaltijd glucose moet zo snel mogelijk uit bloedbaan

Na een nacht vasten:
130 mg glucose/min verlaat de circulatie
–> dus glucose moet zoveel mogelijk weer de bloedbaan in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoeveel glucose hebben we minimaal nodig per dag?

A

150-180 g glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat gebeurt er als we per dag meer koolhydraten eten (300 g)?

A

Koolhydraten in vet opslaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat gebeurt er als we per dag minder koolhydraten eten (120 g)?

A

Spiereiwit afbreken, maar eerst leverglycogeen gebruiken

42
Q

Wat zorgt voor de bufferende werking van het bloedsuiker tussen maaltijden in?

A

leverglycogeen

43
Q

Wat is storage mode?

A

Storage mode is direct na de maaltijd, insuline zorgt ervoor dat glucose in lever spier wordt opgenomen, vet in vetweefsel weggezet

44
Q

Wat is production mode?

A

Production mode is tijdens het vasten, lever moet glucose leveren, andere organen moeten helpen om lever te helpen met glucose leveren, vetweefsel moet vetzuren aanbieden aan lever, spier moet geen leverglucose gebruiken

45
Q

Wat bepaald in welke modus we zitten van de voedingstoestand?

A

Voedingstoestand wordt vertaald naar metabolisme door hormonen. Hormoonspiegels bepalen of we in storage mode of production mode zitten.

Insuline hoog –> storage mode
Insuline laag –> production mode

46
Q

Welke processen zijn er in de storage mode?

A
  • Glycogenese
    • Vetzuursynthese en TG synthese
    • Netto eiwitsynthese
    • (meer glycolyse, minder vetzuuroxidatie)
47
Q

Welke processen zijn er in de production mode?

A
  • Glycogenolyse
    • Gluconeogenese
    • Lipolyse (= intracellulair TG afbraak)
    • Ketogenese; ketonlichaam oxidatie
    • Netto eiwitafbraak
      · (minder glycolyse, meer vetzuuroxidatie)
48
Q

Wat is een acylgroep? En een acetylgroep?

A

Acylgroep = vetzuur groep
Acetylgroep = acetaat groep

49
Q

Waar vindt regulatie van metabole paden op plaats?

A

Regulatie vindt plaats op beperkt aantal enzymen van metabole paden –> sleutelenzymen

50
Q

Waar worden de richting en flux (snelheid) van de metabole paden door bepaald?

A

Hormonen (oa insuline, glucagon) via
· (de)fosforylering van sleutelenzymen (groen)
· Allosterie van sleutelenzymen (groen)
· Inductie/repressie van sleutelenzymen (rood)
· Rekrutering transporteiwit (groen)
· Substraataanbod (groen/rood)

Groen: treedt snel op (0 tot 30 min)
Rood: komt traag op gang (30 min tot enkele uren)

Die hormonen veranderen de richting van het metabole pad en de snelheid.

51
Q

Wat is anabolisme?

A

de reactie na de maaltijd die er op gericht is om alle voedingsstoffen op te slaan
* Toename lean body mass en vetweefsel

52
Q

Wat is katabolisme?

A

gebeurt als je langer vast, metabole stofwisselingsreacties die ertoe leiden dat er energie wordt vrijgemaakt, zoals glucose en vetzuren, substraten die gemakkelijk kunnen worden geoxideerd met het doel om energie te maken

voorraden van glycogeen, eiwitten en vet raken op in katabolische reacties

53
Q

Wat is het belangrijkste hormoon in het anabolisme?

A

Insuline is het belangrijkste hormoon in het anabolisme. Het wordt geproduceerd door de pancreas.

54
Q

Wat zijn de functies van insuline?

A
  • Stimuleert glucose uptake/opname in cellen, eiwit synthese en lipogenese
    • Reduceert glycogenolyse, lipolyse en proteolyse
    • Behoud en repareert lean weefsel en slaat overige energie op als vet

Stimuleert ook elektrolyt uptake.

55
Q

Dus wat gebeurt er bij pancreas insufficiëntie/geen insuline?

A

Dan krijg je diabetes (type 1)

56
Q

Wat is het belangrijkste hormoon in het katabolisme en waar zorgt het voor?

A

Het belangrijkste hormoon in het katabolisme is glucagon, dat wordt ook geproduceerd door de pancreas. Dit zorgt ervoor dat je geen hypoglycemie hebt. Teveel insuline zorgt namelijk voor veel glucose uptake, dus lage bloedsuiker.

57
Q

Anabolisme: … insuline en … glucagon
Katabolisme: … insuline en … glucagon

A

Anabolisme: hoog insuline en laag glucagon
Katabolisme: laag insuline en hoog glucagon

58
Q

Welke andere hormonen zijn nog belangrijk in de katabolische fase, en waar zorgen ze voor?

A

Er zijn nog andere hormonen belangrijk in de katabolische fase, met name stresshormonen als (nor)adrenaline, cortisol, groeihormoon en schildklierhormoon.
Deze hormonen worden collectief (samen met glucagon) contraregulatoire hormonen genoemd, omdat hun effecten tegengesteld zijn aan insuline.
Doel van deze hormonen is plasma glucosespiegel zo gelijk mogelijk te houden, dus met zo min mogelijk wisselingen.

59
Q

Wat zijn cortisol en catecholaminen nog meer?

A

Cortisol en de catecholaminen (adrenaline en noradrenaline) zijn behalve contra-regulerende hormonen ook zogenaamde ‘stress’ hormonen.
–> komen uit de bijnier (heb je 2 van)

60
Q

Waar bestaat de bijnier uit?

A

De bijnier bestaat uit 2 delen:
* Het buitenste deel - de cortex
* Een binnenste deel - de medulla

61
Q

Wat maakt de cortex van de bijnier?

A
  • Mineralocorticoiden bv aldosteron
    • Glucocorticoiden bv cortisol
    • Sex hormonen bv testosteron
62
Q

Wat maakt de medulla van de bijnier?

A

De medulla van de bijnier maakt de catecholaminen (adrenaline en noradrenaline)

63
Q

Waar wordt de productie van cortisol door gestimuleerd?

A

De productie van cortisol uit de cortex wordt gecontroleerd door het ACTH, dat wordt afgegeven door de hypofyse onder invloed van stress. ACTH stimuleert de bijnier om cortisol aan te maken en dit remt meteen weer de loop (negatieve feedback).

64
Q

Wat doet cortisol?

A

Cortisol is een glucocorticoid, omdat het een belangrijke rol in de glucosehomeostase heeft. Het stimuleert de afbraak van eiwitten en lipiden vanuit oa de spier, gluconeogenese om aminozuren te maken, om zo de glucose spiegel in het bloed op peil te houden, en stimuleert afbraak van vetzuren, dus het mobiliseert de vrije vetzuren als brandstof voor de spieren en andere organen.

65
Q

Wat is stress?

A

elke lichamelijke verandering die de stabiliteit van het interne milieu (homeostase) van het lichaam dreigt te verstoren

66
Q

Wat zijn voorbeelden van lichamelijke stress voor het lichaam?

A
  • Verwondingen
    • Infecties
    • Septische shock
    • Hartinfarct
    • Chirurgische ingrepen
67
Q

Wat gebeurt er als onderdeel van de stress respons?

A

Als onderdeel van de stress respons zal het lichaam oa de ‘stress hormonen’’ catecholaminen en glucocorticoiden aan het bloed gaan afgeven.

68
Q

Hoe worden de catecholaminen en glucocorticoiden aan het bloed afgegeven tijdens de stress respons?

A

Dat gebeurt door een complexe reactie waarbij het autonoom zenuwstelsel een belangrijke rol speelt, waarbij oa:
1. De adrenaline secretie uit het bijniermerg toeneemt
2. De afgifte van ACTH uit de voorkwab van de hypofyse wordt gestimuleerd, die op zijn beurt de afgifte van cortisol uit de bijnierschors stimuleert

Dit is een manier van het lichaam om oa genoeg energie uit de energiedepots (vet, spieren, glycogeen) te mobiliseren, en de hartfrequentie en bloeddruk te verhogen

Zo is er voldoende brandstof voor de ‘fight or flight’ reactie beschikbaar om de oorzaak van de stress te bestrijden en de stressor te elimineren

69
Q

Waar zorgt een acute stress respons voor?

A

Een acute stress respons zorgt voor een afname van de energie voorraad (spier- en vetmassa) van het lichaam.

70
Q

Wat gebeurt er als het lichaam de oorzaak van de stress kan elimineren?

A

Als het lichaam de oorzaak van de stress kan elimineren, zal de afgifte van de stresshormonen (adrenaline en cortisol) weer dalen en zal de homeostase hersteld worden.
Daarna zullen de energiedepots weer worden aangevuld, de hartfrequentie en de bloeddruk weer normaal worden.
(het lichaam komt weer in een anabole toestand)
De patiënt is aan het genezen.

71
Q

Wat gebeurt er wanneer de stress-uitlokkende factor blijft bestaan?

A

Wanneer de stress-uitlokkende factor (bv infectie, sepsis, trauma) blijft bestaan, niet ge-elimineerd kan worden en chronisch wordt, en de acute stress chronisch wordt, kan de afbraak van de spieren langdurig blijven bestaan.

72
Q

Wat is het syndroom van Cushing?

A

of gezwel aan de hypofyse waardoor er chronisch teveel ACTH wordt afgegeven of gezwel aan bijnieren waardoor ze chronisch teveel cortisol maken
–> veel cortisol –> obesitas, visceraal vet en spierafbraak
Op langere termijn zorgt cortisol voor vetopslag

73
Q

Wat gebeurt er bij een langdurige ziekte/aandoening (stress)?

A

Bij een langdurige ziekte/aandoening (stress) zullen de hoge cortisol en catecholamine spiegels ervoor zorgen dat de spiermassa zal afnemen.
Het herstel van de patiënt kan door het verlies van de spiermassa bemoeilijkt en zelfs onmogelijk worden.
Dus langdurig hoge cortisol en adrenaline spiegels als gevolg van stress kunnen het lichaam ernstig verzwakken.

74
Q

Wat is langdurig vasten voor het lichaam?

A

Langdurig vasten is ook een stress (uitlokkende factor) voor het lichaam en zal daarom de spiegel van meerdere ‘stress hormonen’ in het bloed verhogen: (adrenaline, cortisol, glucagon, groeihormoon)

Dit heeft verschillende effecten op het intermediar metabolisme

75
Q

Wat gebeurt er bij langdurig vasten?

A
  • Gaan de vrije vetzuren en de ketonlichamen hoe langer hoe meer als belangrijkste energiebron van het lichaam fungeren
    • Probeert het lichaam zo een verdere afbraak van spieren (eiwitten) te voorkomen
76
Q

Wat gebeurt er als een gevaste toestand langdurig blijft bestaan?

A

Als een gevaste toestand chronisch blijft bestaan zal dat uiteindelijk leiden tot een uitputting van alle energie voorraaddepots van het lichaam en dit zal leiden tot het verlies van de goede werking van alle organen, die een vitale functie hebben
Hetgeen uiteindelijk de dood tot gevolg heeft

77
Q

Wat is een systematische indeling in de oorzaken van ondervoeding?

A
  • Onvoldoende intake
    • Malabsorptie
    • Verlies
    • Toegenomen behoefte
78
Q

Wat zijn uiterlijke kenmerken van ondervoeding?

A
  • Lage BMI
    • Spieratrofie
    • Oedemen
    • Geen
79
Q

Wat is refeeding syndroom?

A
  • Door afgifte insuline diepe electrolietstoornissen
80
Q

Welke stress respons is acuut en welke is niet acuut?

A

Stimulatie van het sympatische zenuwstelsel door stress-prikkels vanuit de hersenen –> van adrenaline en noradrenaline uit het bijniermerg –> gebeurt acuut
Cortisol niet acuut
Glycogeen afgebroken, stimuleert gluconeogenese en afbraak vetzuren door adrenaline en noradrenaline. Dus eerst die en dan cortisol.

81
Q

Wat is de Cori cyclus?

A

Lactaat gaat naar lever en draagt bij aan glucosevorming –> deel glucose komt zo in de bloedbaan –> Cori cyclus

82
Q

Welke 3 dingen dragen bij aan het vormen van glucose door de lever?

A

Dus lactaat, glycerol en aminozuren dragen bij aan het vormen van glucose door de lever.

83
Q

Wat gebeurt er met vetzuren bij langer vasten?

A

Bij langer vasten gaat lever van vetzuren ketonlichamen maken, half oxidatie, om zichzelf te beschermen. Ketonlichamen gaan dienen als alternatief voor de hersenen als energiebron.

84
Q

Waar komt glucose-6-fosfatase voor?

A

Glucose 6 fosfatase komt alleen in de lever voor, dit is nodig voor omzetting glucose 6 fosfaat in glucose. Dit kan niet in de spier, daar gaat het de glycolyse in en levert het energie voor spierarbeid.

85
Q

Wat gebeurt er tijdens gluconeogenese en wat staat dan aan?

A

Tijdens gluconeogenese ben je aan het vasten, sleutelenzymen staan dan aan: G6PAW, fructose-1,6-bifosfatase, PEP carboxykinase en pyruvaat carboxylase
Lactaat en aminozuren kunnen worden omgezet in glucose en worden afgegeven in de bloedbaan.

86
Q

Wat gebeurt er als je uit glycogeen glucose maakt?

A

Als je uit glycogeen glucose maakt heb je in de lever glucose afgifte en geen glycolyse, de sleutelenzymen worden uitgezet. In de spier worden die actief (fosfofructokinase 1 en pyruvaatkinase).

87
Q

Waar komt glycerol kinase voor?

A

alleen in de lever

88
Q

Hoeveel kost gluconeogenese en hoeveel levert het op?

A

Kost 1 ATP, maar levert 2,5 ATP op.

89
Q

Wat gebeurt er met lactaat bij vasten?

A

Enzymen van glycolyse staan uit, enzymen van gluconeogenese staan aan bij vasten.
Dus lactaat automatisch die kant op gestuurd.

90
Q

Wat doen glucogene aminozuren? En ketogene aminozuren?

A

Alle glucogene aminozuren kunnen oxaalacetaat geven en oxaalacetaat kan via de gluconeogenese weer worden omgezet in glucose. –> glucogene aminozuren
Ketogene aminozuren leiden niet tot glucose, kunnen niet uiteindelijk worden omgezet in glucose.

91
Q

Wat is de ureumcyclus?

A

Cyclisch proces waarbij 2 ammoniak (2 NH2 groepen) worden omgezet in ureum. Dat ureum plas je dan uit.
Dit proces vindt plaats in de lever.

92
Q

Hoe gaat de aminozuur mobilisatie vanuit de spier tijdens vasten?

A
  • Netto eiwitafbraak
    • Spier gebruikt zelf vertakt-keten aminozuren als brandstof (leucine, isoleucine, valine)
    • Daarbij horende aminogroep wordt naar de lever getransporteerd in de vorm van alanine of glutamine
    • Andere aminozuren getransporteerd naar de lever
      Op deze manier voorkomen dat ammoniak concentratie stijgt –> schadelijk voor hersenen
93
Q

Waarom is vetzuuroxidatie noodzakelijk voor de gluconeogenese?

A

Vetzuuroxidatie levert energie en dat heeft de lever nodig voor de gluconeogenese.

Vetzuuroxidatie levert per vetzuurmolecuul heel veel ATP op.

94
Q

Wat gebeurt er als het vetzuuraanbod aan de lever heel groot wordt?

A

Op gegeven moment vetzuuraanbod aan lever zo groot dat citroenzuurcyclus niet meer nodig is om levercel van energie te voorzien –> acetyl co a niet meer citroenzuurcyclus in –> lever gaat ketonlichaam maken –> dat kan weer gebruikt worden door andere organen om weer in acetyl co a te zetten en weer de citroenzuurcyclus in te gaan

95
Q

Waar wordt de snelheid van de vetzuuroxidatie door bepaald?

A

Vetzuuraanbod in mitochondriën bepaalt de snelheid van de oxidatie.

96
Q

Waar zorgt vetzuuroxidatie voor?

A

Vetzuuroxidatie zorgt ervoor dat er veel acetyl-coA in mitochondrium is –> veel acetyl co A is een allosterische activator van pyruvaat carboxylase –> pyruvaat carboxylase geactiveerd –> alle gluconeogenese substraten die op pyruvaat uitkomen kunnen worden omgezet in oxaalacetaat en dan kunnen de rest van de reacties plaatsvinden

97
Q

Waar zorgt beta oxidatie voor?

A

Beta oxidatie zorgt in mitochondrium voor heel hoge NADH concentratie, dat zorgt ervoor dat oxaalacetaat in de vorm van malaat over het membraan kan en naar cytosol gaat. Dus in de vorm van malaat neemt het NADH mee en het koolstofskelet wat nodig is voor glucosevorming mee. Dus NADH belangrijk voor gluconeogenese. En verder komt er ATP vrij bij vetzuuroxidatie.

98
Q

Wat spaar je door vetzuuroxidatie in spier?

A

glucose (glucose sparing)

99
Q

Wat spaar je door oxidatie ketonlichamen in hersenen?

A

eiwitten (eiwitsparing)

100
Q

Wat is het belangrijkste ketonlichaam?

A

Belangrijkste ketonlichaam is beta hydroxyboterzuur.

101
Q

Wanneer ga je ketonlichamen effectief gebruiken?

A

Je gaat pas ketonlichamen effectief gebruiken als de concentratie heel hoog is.