Week 8 Flashcards

1
Q

Welke spieren dragen bij aan de stevigheid en vorm van de buikwand?

A
  • Laterale buikspieren
  • rugspieren
  • tussenribspieren
  • bekkenbodemspieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat loopt er door het diafragma heen?

A

ventraal naar dorsaal:
- Vena cava inferior
- slokdarm/ oesophagus
- aorta
- pars descendens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk orgaan wordt het minst goed beschermd door de ribben?

A

Duodenum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In welke regio is de milt te vinden?

A

Linker regio hypogastrica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Naar welke kant staat de opening van de C van het duodenum?

A

Naar de milt (links).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke organen zijn te vinden in het transpylorische vlak?

A
  • Pancreas
  • Duodenum
  • Truncus coeliacus
  • A. mesenterica superior
  • Pylorus (uitgang van de maag)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke verschillende horizontale vlakken zijn er?

A
  • Transpylorische vlak
  • Subcostale vlak
  • Supracristale vlak
  • Intertuberculaire vlak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de Latijnse benaming voor navel?

A

Umbilica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit bestaat het peritoneum?

A

Het pariëtale deel: buitenste vlies tegen buikwand aan.
Het Viscerale deel: rond de organen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke indelingen van organen zijn er m.b.t. het peritoneum?

A
  • Intraperitoneaal: orgaan volledig door peritoneum omgeven.
  • Retroperitoneaal: achter het peritoneum
    - Primair: organen die achter in het lichaam zijn ontstaan en gebleven
    - Secundair: organen die intraperitoneaal lagen en later zijn vergroeid met achterwand.
  • Subperitoneaal: onder peritoneum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke organen liggen intraperitoneaal?

A
  • Maag
  • Milt
  • Lever
  • Jejunum en ileum
  • Cecum & appendix
  • Colon transversum
  • Colon sigmoideum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke organen liggen retroperitoneaal?

A
  • Nieren
  • Pancreas (sec)
  • Duodenum (sec)
  • Colon ascendens (sec)
  • Colon descendens (sec)
  • Rectum
  • Aorta en v. cava inferior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke organen liggen subperitoneaal?

A
  • Blaas
  • Uterus
  • Rectum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 4 voorbeelden van mesoverbindingen.

A
  • Mesogastrium (maag met buikwand)
  • Mesoduodenum (duodenum met buikwand)
  • Mesocolon (colon transversum met buikwand)
  • Mesenterium (dunne darm aan buikwand)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef een definitie van homeostase.

A

Stabiliteit onder veranderende omstandigheden.
Proces waarbij het interne milieu, door voortdurende veranderingen van het externe milieu, in een stabiele toestand ‘geregeld’ blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef voorbeelden waarin homeostase belangrijk is.

A
  • Ademhaling
  • Temperatuur regeling
  • Bloedsamenstelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Door welke omstandigheden wordt het basaalmetabolisme bepaald?

A
  • Omgevingstemperatuur
  • Samenstelling van voeding
  • Zwangerschap
  • (Her)opbouw van weefsel tijdens training of na ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Op welke manieren kan het basaalmetabolisme gemeten worden?

A
  • Directe meting (calorische waarde van de brandstof)
  • Directe calorimetrie (de warmteafgifte)
  • Indirecte calorimetri (O2-opname, veelgebruikte methode)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom neemt het basaalmetabolisme af naarmate je ouder wordt?

A

De kans is dan groter dat je dan meer vet hebt. Vetcellen hebben minder energie nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een open regelsysteem?

A

Dit regelsysteem heeft geen terugkoppeling. Een ingangssignaal leidt tot een proces, daarna heb je een uitgangsgrootheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een gesloten regelsysteem?

A

Dit regelsysteem heeft wel een terugkoppeling naar de comparator, deze geeft vervolgens een correctiesignaal afhankelijk van de streefwaarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe werkt een gesloten regelsysteem met feedforward control?

A

Dit regelsysteem is handig om snel te reageren op situaties. Hierbij is er een extra sensor die terug wordt gekoppeld naar het proces zelf. (BV ademhaling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat speelt een belangrijke rol bij temperatuurregulatie?

A

De hypothalamus (comparator) en het autonome zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe verlaat energie het lichaam?

A

Voornamelijk als arbeid en warmte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat doet een regelend systeem?

A

Dit is betrokken bij de informatieverzameling en verwerking(cortex). Het richt zich op de uitvoer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe vindt warmtetransport van de kern naar de schil plaats?

A

Door middel van matig passief transport. Het circulerende bloed zorgt voor het transport (actief). De schuldtemperatuur is de temp. aan de huid. Er is dus actief of passief warmtetransport.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waarin treedt een reactie op bij inspanning?

A
  • Longen (toename van ademhalingsfrequentie)
  • Hart (toename van de hartslag)
  • Bloedcirculatie stelsel (herverdeling van het bloedvolume)
  • Nieren (toename van afvalproducten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe kan het inspanningsmetabolisme gemeten worden?

A

Het rendement kan gemeten worden door te kijken naar:
- O2-gebruik en CO2-productie
- Uitwendig vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat treedt er na ongeveer 25 minuten inspanning op?

A

De steady state. Het lichaam is dan ingesteld op de verandering. Hierdoor kan bij verandering de info snel worden doorgegeven aan de hersenen. Na afloop is een herstelperiode nodig om naar de normale rustwaarde te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke zaken nemen toe, naarmate de inspanning toeneemt?

A
  • Cardiac output (meerbloed naar spieren, minder naar hersenen en nieren)
  • Toename van ademhalingsfrequentie
  • Toename ademhalingsdiepte
  • Debiet O2 (zuurstofschuld)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarom blijft de huidtemperatuur tijdens inspanning min of meer constant.

A

Zodat de perifere zenuwen in de huid een uitwendige temperatuuromslag snel kunnen waarnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welk deel van de tractus digestivus ligt het dichts bij de milt?

A

Jejunum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de functies van de maag?

A
  • Begin van de vertering
  • Het gecontroleerd doorlaten van voedsel naar de darm
  • Opslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe noem je het stuk peritoneum tussen de lever en de maag?

A

Het omentum minus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is het omentum majus?

A

Het omentum majus, is een buikvliesplooi die eveneens uit twee lagen bestaat en begint aan de linkerrand van de maag. Dit is de grootste buikvliesplooi, die zich naar beneden kan uitstrekken tot de bekkenholte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

In welke vier stukken is het duodenum op te delen?

A
  1. Pars superior, maakt verbinding met de pylorus
  2. Pars descendens, het dalende deel
  3. Pars inferior, steekt over naar de andere kant
  4. Pars ascendens, verbonden met jejunum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe zijn ten opzichte van het duodenum andere organen te lokaliseren?

A
  • (pars superior): intraperitoneaal: dorsaal loopt de a. gastroduodenale
  • (pars descendens): mediaal ligt de Pancreas en de papil van Vater
  • (pars inferior): zit tussen de vena cava en de vena portae
  • (pars ascendens): ventraal loopt de a. mesenterica superior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de ductus choledochus?

A

Ductus hepatics (gal vanaf lever) vormt samen met Ductus custicus (gal vanaf galblaas) de ductus choledochus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waar loopt de ductus pancreaticus?

A

Ook wel de ductus van wirsung, is een duet vanuit de staart van de pancreas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waar loopt de ductus pancreaticus accessorius?

A

Ook wel de ductus van Santorini, is een duet vanuit de kop van de pancreas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is het papil van Vater?

A

Hierin komen de ductus pancreaticus en de ductus pancreaticus accessorius samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de functie van de galblaas?

A
  • Opslagplaats van gal
  • Gal is belangrijk voor het emulgeren van vetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

D.m.v. welke structuren is de milt verbonden aan het diafragma?

A
  • Lig. splenocolico: tussen milt en colon
  • Lig. phrenicosplenicum: tussen diafragma en milt
  • Lig. gastrosplenicum: tussen maag en milt
    - Hierin liggen veel kleine vaatjes, kan niet veel kracht weerstaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waardoor wordt de H-vorm gevormd in de lever?

A

Linkerpoot: lig. teres hepatis en lig. falciforme
Rechterpoot: galblaas, v. cava inferior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Uit welke 3 structuren bestaat ligamentum hepatoduodenale?

A
  • Ductus choledochus
  • V. Portae
  • A. hepatica propria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat verdeelt de lever in een linker en een rechter deel?

A

Het lig. falciforme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat zijn de drie belangrijkste functies van de nier?

A
  • Filtratie (en reabsorptie): excretie van afvalstoffen
  • Regelen van water- en zoutbalans
  • Afgifte hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de hilus?

A

De plaats waar de vader en ureter de nier binnenkomen of uittreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe noem je de binnenkant en buitenkant van de nier?

A

Buitenkant: cortex (schors)
Binnenkant: medulla (merg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Hoe noem je de functionele eenheden van de nier?

A

Nefronen, deze liggen deels in de cortex en deels in de medulla.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Uit welke onderdelen bestaan de nefronen?

A
  • Afferente arteriole
  • Glomerulus
  • Kapsel van bowman
  • Efferente arteriole
  • Proximale tubulus
  • Lus van Henle, bestaand uit
    - Tumulus descendens
    - Tumulus ascendens
  • Distale tubulus
  • Tubulus colligens (verzamelbuis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat wordt er bedoeld met het nierlichaampje?

A

De glomerulus en het kapsel van Bowman. Deze bevind zich in de proximale tubulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waardoor komt het bloed het nierlichaampje binnen?

A

De afferente arteriole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is er 50 mmHg en wat 0 mmHg

A

De hoge hydrostatische druk en colloïd osmotische kapseldruk. Hierdoor vind excretie van het bloedplasma uit de haarvaten plaats. Alle grote bloedvaten blijven achter. Hierdoor neemt colloïd osmotische druk toe tot 25 mmHg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Waarvoor zorgt de verhoogde colloïd osmotische druk.

A

Dit zorgt voor reabsorptie van bloedplasma. Hierdoor wordt een deel van het water/bloedplasma weer opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat gebeurt er rondom de afferente arteriole?

A

Hier is meer bloedplasma uit de haarvaten gedrukt, waardoor de druk toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoe groot is verschil tussen de gemiddelde bloeddruk en de osmotische druk in de capillairen?

A

Ongeveer 15 mmHg. Dit is dus de netto druk waarmee het bloedplasma uit de haarvaten wordt gedrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Welke stoffen vormen het filtraat en wat is daar bijzonder aan?

A

Deze stoffen zijn ongeveer in dezelfde concentraties aanwezig in het bloed:
- Water
- Ionen
- Aminozuren
- Uraat
- Afvalstoffen
- Ureum
- Creatine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Hoeveel Liter bloed per minuut ontvangt een nier?

A

Ongeveer 1,2 L bloed per minuut. Dit is ongeveer 20% van de cardiac output. De schors bevat meer bloed dan het merg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat houdt de autoregulatie van de nieren in?

A
  • Nieren kunnen hun eigen bloeddoorstroming regelen
  • Hierdoor is de nier grotendeels onafhankelijk van de rest van het lichaam.
  • De autoregulatie kan worden overruled door sympathische innervatie en hormonen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is de voornaamste functie van de proximale tubulus?

A
  • Zorgt voor het grootste deel van de resorptie
  • Wel absorberen:
    • Water, natrium-, chloride- en kalium ionen, glucose, aminozuren, uraat, magnesium, calcium, fosfor
  • Niet absorberen:
    • Ureum en creatinine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat kan benaders worden door middel van creatinineklaring?

A

De filtratie snelheid van het glomerulus. Normaal 80-140 ml/min.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is osmolariteit?

A

De concentratie van osmotische actieve stoffen. Uitgedrukt in osmol per liter.

64
Q

Wat is osmolatiteit?

A

De concentratie van osmotische actieve stoffen. Uitgedrukt per kg vrij water.

65
Q

Welke soorten oplossingen zijn er?

A
  • Isotone oplossingen: twee oplossingen met gelijke osmotische waarde
  • Hypertone oplossingen: de oplossing met de hoogste osmotische waarde bij oplossingen die verschillen in osmolariteit
  • Hypotone oplossingen: de oplossing met de laagste osmotische waarde bij oplossingen die verschillen in osmolariteit
66
Q

Waar bestaat een gemiddeld persoon van 70 kg uit?

A

42L water/ 55-60% van lichaamsgewicht

67
Q

In welke ruimtes is al het water van het lichaam verdeeld?

A
  • Intracellulaire ruimte, 25L (veel eiwitten en kalium, relatief weinig natrium en chloride)
  • Extracellulaire ruimte, 13L
  • Bloedvaten, 3L (in plasma veel natrium en chloor, weinig kalium, eiwitten)
68
Q

Wat is de belangrijkste hormoonklier?

A

De bijnier.

69
Q

Wat gebeurd er bij een tekort aan water input?

A

Er wordt veel ADH afgegeven door de hypofyse → aqua pores worden opengezet (veel reabsorptie) → geconcentreerde urine.

70
Q

Wat gebeurd er bij een teveel aan water?

A

Er is weinig ADH afgegeven → apua pores gaan dicht → weinig reabsorptie → verdunde urine.

71
Q

Wat ontstaat er uit de middendarm?

A
  • jejunum
  • ileum
  • caecum
  • colon ascendens
  • klein deel colon transversum
72
Q

Hoe noem je het gedeelte dat tijdens het krommingsproces van de chorionholte afgesnoerd wordt?

A

De coeloomholte, dit zal gedeelte van buikholte vormen.

73
Q

Waardoor worden de einddarmen van de allantois gescheiden?

A

Het septum urorectale. Waneer hier een verstoring optreedt, leidt dit tot afwijkingen van het rectum en de anus. (Bv. Einddarm die niet naar buiten komt of eindigt in urethra)

74
Q

Waardoor wordt de dikke darm gevasculariseerd?

A
  • a. mesenterica inferior
  • a. mesenterica superior
75
Q

Waardoor wordt de groei en de kromming van de darmbuis veroorzaakt?

A

Door de groei van de darm die vastzit aan de dooierzaksteel. Bij fouten in dit proces ontstaan rotatie fouten.

76
Q

Wat is de embryonale herkomst van de arteria mesenterica superior?

A

Arteria vitelina, oftewel dooierzak artenen.

77
Q

Wat ontstaat uit de vena vitalina?

A

De vena portae.

78
Q

Waaruit ontstaat het diafragma en wat is de belangrijkste functie?

A

Het ontstaat uit het septum transversus en scheidt de buik en borstholte.

79
Q

Wat zijn endoderm derivaten?

A

Longen en spijsverteringskanaal.

80
Q

Latijnse benaming voor mond-neus holte.

A

Stomodeum, bekleed met ectoderm.

81
Q

Wat zit er tussen het stomodeum en de farynx?

A

Het buccoferyngeale membraan.

82
Q

Waarin splits de farynx?

A

Ventraal: de longen
Dorsaal: oesophagus

83
Q

Benoem de opbouw van de darmen.

A

Begint met jejunum → ileum (staat in verbinding met dooierzak)
Colon begint met cecum en eindigt met cloaca (anus). Hierop aangesloten zit allantois.

84
Q

Hoe noem je ruimte rond het maagdarmstelsel?

A

De peritoneaalholte.

85
Q

Hoe ontstaat de primitieve darm?

A

Door het krommingsproces wordt het endoderm getransformeerd tot een buis → de primitieve darm.

86
Q

Benoem de opbouw van de primitieve darm.

A

Carniaal: voordarm
Caudaal: einddarm
Daartussen: middendarm

87
Q

Wat ontstaat uit de voordarm?

A

Uitstulpingen die de longen gaan vormen. Daarnaast:
- farynx
- thymus
- (bij)schildklier
- maag
- lever
- pancreas

88
Q

Wat gebeurd er is het geval van een persisterende dooierzaksteel?

A

Uit blijft een uitstulping van de middendarm achter die richting de umbilicus loopt. Dit is het diverticulum van Meckel.
De dooierzaksteel kan ook blijven vastzitten aan de buikwand. En de steel kan gedraaid zijn en vastzitten aan de buikwand → de darm is ook dichtgedraaid.

89
Q

Welke arteria vasculariseren de primitieve darm?

A
  • Truncus coeliacus (voordarm): maag, lever, twaalfvingerige darm en milt
  • a. mesenterica superior (middendarm): dunne darm, deel van het colon
    - voorheen was dit a. vitellina
  • a. mesenterica inferior (einddarm): deel colon
90
Q

Hoe noem je het distale gedeelte van de allantois dat richting de navelstreng loopt?

A

De urachus.

91
Q

Wat is de urachus in een volgroeid lichaam?

A

Een ligament tussen blaas en navel: ligamentum umblicalis mediana. Daarnaast lopen twee pica umbilicales mediales

92
Q

Wat is de allantois?

A

Deze wordt gevormd in week 5, een soort worstje. Het is een uitstulping van de dooierzak in de vroege navelstreng. Hieruit ontstaan blaas en urethra.

93
Q

Wat is een omfalocele?

A

Hierbij heeft een baby een heel groot deel van het maag-darmstelsel in de navelstreng zitten. Het is een verstoorde, persisterende, fysiologische hernia umbilicalis.

94
Q

Benoem feitjes over het mesenterium.

A

Maagdarmstelsel ligt intraperitonaal en is verbonden aan achterwand dmv (dorsaal) mesenterium.

95
Q

Waar bevinden de dorsale en ventrale mesogastria zich?

A

Dorsaal: vanaf maag (hierin ligt milt)
Ventraal: tussen maag en lever, wordt omentum minus.

96
Q

Hoe ontstaat de bursa omentalis?

A

Doordat tijdens de ontwikkeling de maag naar links draait en de lever naar rechts.

97
Q

Hoe ontwikkeld de pancreas?

A

In twee delen:
- Dorsale pancreas → grootste gedeelte (heeft eigen uitgang naar duodenum)
- Ventrale pancreas → ontstaat in samenhang met ductus hepaticus.

98
Q

Hoe ontstaan de longen?

A

Uitstulping voordarm → dichotome vertakking van respiratoir divertikel (longknopje) → asymmetrische takken:
- ontstaan van twee bronchi principalis
- Bronchi lobulares
- bronchi segmentalis
Het mesoderm vertelt het endoderm om respiratoir epitheel te vormen. Ontwikkeling longen begint relatief laat.

99
Q

Waarvoor zijn HOX-codes belangrijk?

A

Voor de craniaal-caudaal differentiatie. Hoge codes = caudaal, lage codes = craniaal.

100
Q

Welke drie aftakkingen van de aorta zijn er, bij bloedvoorziening van buikholte?

A
  • Truncus coeliacus
  • A. mesenterica superior
  • A. mesenterica inferior
101
Q

Wat vasculariseert de truncus coeliacus?

A
  • Lever
  • Maag
  • Milt
  • Galblaas
  • Pancreas
  • Deel van duodenum
102
Q

Wat weet je van de a. gastrico-omentalis sinistra?

A

Deze splitst af van de a. lienalis
Vormt anastomose met de a. gastrico-omentalis dextra.

103
Q

Wat weet je van de a. hepatica communis?

A
  • Hiervan splitst de a. gastroduodenalis af
  • a. gastroduodenalis vertakt verder in a. gastro-omentalis dextra
  • a. gastro-omentalis dextra vormt anastomose met a. gastro-omentalis sinistra.
  • Hiervan splitst a. gastpica dextra
  • Hiervan splitst de a. hepatica propria
104
Q

Vanwaar krijgt het omentum majus zijn bloed?

A

Via a. gastro-omentalis sinistra/dextra.

105
Q

Wat vasculariseert de a. mesenterica superior?

A
  • Jejunum
  • Ileum
  • Caecum
  • Colon ascendens
  • Colon transversus (deel)
106
Q

Wat vasculariseert de a. mesenterica inferior?

A
  • Colon descendens
  • Colon transversus (deel)
  • Colon sigmoideum
  • Bovenste deel rectum
107
Q

In welke vier delen is het duodenum op te delen?

A
  • pars superior
  • Pars descendens
  • Pars inferior
  • Pars ascendens
108
Q

Hoe is.de bursa omentalis te bereiken?

A

Vanuit het foramen epiploicum.

109
Q

Wat kenmerkt het Jejunum (tov ileum)

A
  • Rozige kleur (meer kleine vaatjes)
  • Minder vet mesenterium (doorzichtig)
  • Lange rechte vasa recta
  • Weinig arcades
110
Q

Wat kenmerkt het ileum (tov jejunum)

A
  • Grijze kleur
  • Dik en vet mesenterium
  • Korte vasa recta
  • Veel arcades
111
Q

Hoe is de appendix te lokaliseren?

A

Dmv Mcburney’s punt, monro’s lijn en punt v. lanz. Zie pagina 85 slim

112
Q

Welke hoeken vormt het colon?

A
  • Flexura hepatica: c. ascendens ligt retro → buigt naar voren→ c. transversus intra (rechts en lager)
  • Flexura lienalis/splenica: c. transversus omhoog en naar achteren→ retro → c. descendens (links en hoger)
113
Q

Waarin splitst de a. mesenterica superior?

A
  • a. colica media
  • a. ileodolica
    Soms: a. colica dextra
114
Q

Waarin splitst a. mesenterica inferior?

A
  • a. rectalis superior
  • a. colica sinistra
  • a. sigmoïdalis
115
Q

Uit welke structuren bestaat het colon?

A
  • appendices epiploica (netvormige aanhangsels)
  • Taenia coli (lengtespieren)
  • Haustrae (uitwendige plooien)
  • Plicae (inwendige plooien)
116
Q

In welke fasen vindt defecatie plaats?

A
  • Colon (sigmoïd) fase
  • Faeces in ampulla
  • Aanspanning m. puborectalis
117
Q

Benoem de weefsels die kleuren bij medische beeldvorming van wit naar zwart.

A

Bot
Zacht weefsel
Vet
Lucht

118
Q

Hoe helpt het innemen van een contrastvloeistof bij medische beeldvorming?

A

Voorbeelden van contrastvloeistof zijn jodium en barium. Deze stoffen hebben een hoog massagetal en kunnen een contrast veroorzaken.

119
Q

Wat is een upper en een lower GI?

A

Upper GI: de patiënt heeft een contrastvloeistof oraal ingenomen en deze is vooral zichtbaar in de maag.
Lower GI: de patiënt heeft een contrastvloeistof rectaal ingenomen en deze is vooral zichtbaar in het onderste deel van de darmen.

120
Q

Op sommige foto’s in een inkeping van de maag te zien, wat is een verklaring hiervoor?

A

Een peristaltische contractie.

121
Q

Wat is de klep van Bauhin?

A

Een klep tussen ileum en caecum, deze regelt de hoeveelheid voedselbrij in het caecum.

122
Q

Wat is een operatief cholangiogram?

A

Hiermee kan gal in de galblaas aangetoond worden. Operatief worden de galwegen aangeprikt, gevuld met contrastvloeistof en geïdentificeerd.

123
Q

Waardoorheen loopt de ductus choledochus?

A

Deze bevindt zich in het lig. hepaduodenale, loopt door de pancreaskop en mondt uit in het duodenum.

124
Q

Wat is angiografie?

A

Hierbij wordt een katheter in gebracht. Via de katheter wordt contrastvloeistof toegediend.

125
Q

Wat is de eerste grootste aftakking van de aorta?

A

Truncus coeliacus

126
Q

Waarin splits de tuncus coeliacus?

A
  • a. gastrica sinistra
  • a. splenica/lienalis
  • a. hepatica communis
127
Q

Wat is een accessoire nierarterie?

A

Een extra arterie naar de nier.

128
Q

Hoe ontstaat een intraveneus pyelogram?

A

Dit ontstaat door toediening van een intraveneuze vloeistof. Deze circuleert in het lichaam en wordt uitgescheiden door de nieren. Hiermee kan een mogelijke obstructie in de urether aangetoond worden.

129
Q

Uit welke verschillende moleculen bestaat onze voeding?

A
  • Macronutriënten: koolhydraten, eiwitten, vetten en vezels
  • Micronutriënten: mineralen. sporenelementen, vitamines
  • Water en zouten
130
Q

Wat is de eerste stap van de spijsvertering?

A

Het begint in de mondholte. Enzym amylose breekt koolhydraten af.

131
Q

Wat gebeurt er, tijdens de spijsvertering, in de maag?

A

Hier wordt pepsine toegevoegd voor eiwitvertering.

132
Q

Van waaruit krijgt het duodenum de enzymen?

A

Vanuit de exocriene pancreas. Deze enzymen worden door enzymen in darmkanaal geactiveerd.

133
Q

Wat is de bulk fase digestie?

A

De fase waarin grote voedselbrokken worden verwerkt in het darmkanaal.

134
Q

Wat is lokaal digestie?

A

Verbreken van de laatste verbindingen zodat er moleculen ontstaan die over het darmepitheel getransporteerd kunnen worden.

135
Q

Welke vier koolhydraat verbinden zijn er die verbroken moeten worden?

A

a-1,2
a-1,4
a-1,6
B-1,4
(leer tabel koolhydraat opbouw, pagina 93)

136
Q

Wat is cellulose?

A
  • Voedingsvezel vooral uit plantaardig voedsel
  • Bevat B-1,4 verbindingen
  • Niet verteerbaar vanwege andere aanhechtingspunten
  • Via ontlasting lichaam uit
137
Q

Wat zijn monosachariden?

A
  • Enkelvoudige suikers
    Meest voorkomend:
  • Glucose
  • Fructose
  • Galactose
138
Q

Wat is de functie van de OH-groep bij monosachariden?

A
  • Oriëntatie van OH-groepen bepaald welke monosacharide het molecuul is
  • OH-groep aan 5e C-atoom bepaald of het L- of D-glucose is
139
Q

Hoe wordt de structuur van een ringvormige monosacharide genoemd?

A
  • a-structuur (OH-groep onder de ring)
  • B-structuur (OH-groep boven de ring)
140
Q

Wat is een disacharide en welke soorten zijn er?

A

Tweevoudige suikers:
- Maltose
- Lactose
- Sucrose

141
Q

Wat is de structuur van zetmeel?

A
  • Polysacharide
  • Lange ketens glucose aan elkaar gekoppeld
  • Grote compacte moleculen
  • Intern veel H-bruggen
  • Hydrofiel
142
Q

Wat is de structuur van cellulose?

A
  • Lineair
  • Vormt parallele ketens met veel H-bruggen
  • Waterarm
  • Hydrofoob
  • Hierdoor dus niet afbreekbaar
143
Q

Wat weet je van a-amylase?

A
  • Gemaakt door spekselklieren en pancreas
  • Kan alleen a-1,4 bindingen breken
  • Knipt alleen in midden van de keten (endoglycosidase)
    Hier kan dus nooit enkelvoudig glucose ontstaan.
  • Hierdoor ontstaan a-gelimiteerde dextrines
  • Dit gebeurt tijdens bulkdigestie
144
Q

Wat zijn a-gelimiteerde dextrines?

A
  • Ontstaan tijdens bulkdigestie
  • Bestaan uit 4-6 glucose moleculen
  • Verbonden met 1,4-bindingen, met in het centrum 1,6-bindingen
145
Q

Waar treedt de tweede fase van de digestie op?

A

Aan het oppervlakte van het darmepitheel van het duodenum.

146
Q

Wat. gebeurd er in de tweede fase van digestie?

A

Maltose en maltotriose en a-gelimiteerde dextrines worden verder verwerkt tot enkelvoudige glucosemoleculen die opgenomen kunnen worden door de cel.

147
Q

Welke enzymen zijn belangrijk tijdens de tweede fase van digestie?

A
  • Maltase (knipt a-1,4 binding
  • Sucrase-isolamaltase (knipt vertakkingen tussen 1,4- en 1,6-bindingen)
148
Q

Welk enzym is nodig voor sucrose en lactose?

A

Sucrose: Sucrase, dit is gekoppeld aan het enzym isomaltase.

Lactose: Lactase, knipt tussen galactose en glucose (trage werking)

149
Q

Op welke manieren kunnen peptidebindingen verbroken worden?

A
  • Endopeptidases
  • Exopeptidases
150
Q

Wat zijn endopeptidases

A

Enzymen knippen midden in de keten, aan de hand van specifieke aminozuurvolgorde.
- Maag: pepsine (phe-Tyr-Tryp, hydrofobe az.)
- Pancreas: Trypsine (Phe-Tryp, basische az.)
Chymotrypsine (Phe- Tryp, hydrofobe az.)

151
Q

Wat zijn exopeptidases?

A

Enzymen die aan het uiteinde van de keten knippen
- Carboxypeptidases: verbreken de binding aan carboxyluiteinde
- Aminopeptidases: verbreken de binding aan het amino-uiteinde van de keten

152
Q

Waardoor is deze manier van de afbraak van eiwitten zo effectief?

A

Door endopeptidases onstaat er midden in de keten twee nieuwe uiteinden waar de exopeptidases kunnen binden → efficiënte vertering

153
Q

Wat zijn de belangrijkste componenten van vet?

A
  • Tryglyceriden
  • Fosfolipiden
  • Cholesterol esters
154
Q

Wat is en doet lipase?

A
  • Aanwezig in speeksel, duodenum en maag
  • Koppelt alfa-vetzuren los
  • Voornamelijk afkomstig uit pancreas
  • Colipase-afhankelijk, heeft hulpeiwit nodig: colipase