week 7 HC's pt.6 Flashcards

1
Q

Op welke manier kan de nier de bloeddruk reguleren?

A

door de osmotische waarde te reguleren dmv het wel/niet absorberen van ionen (Na) etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke manieren kan het hart de bloeddruk en -flow beinvloeden?

A
  • hartfrequentie veranderen
  • contractiekracht veranderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 3 structuren reguleren de bloeddruk en - flow en zo dus de vaattonus?

A
  • hart
  • nieren
  • bloedvaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op welke manier kan een bloedvat de bloeddruk en -flow reguleren?

A

vasoconstrictie of -dilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 4 functies van de endotheellaag van een bloedvat?
Tot welke laag behoort dit?

A
  • barrière voor het bloed (tegen ontstekingscellen)
  • helpt bij bloedstolling
  • helpt bij angiogenese
  • vasomotorisch effect
  • tunica intima
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van het gladde spierweefsel in een bloedvat?
Tot welke laag behoort dit?

A
  • het relaxeren of contraheren waardoor het de bloeddruk en -flow kan beinvloeden
  • tunica media
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarmee is de bloedflow evenredig?

A

r^4
(dus hoe groter de straal, hoe groter de flow (ml/s))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Door welk type weefsel wordt respectievelijk de stroomregeling van een arteriole en een capillair gereguleerd?

A
  • arteriole: glad spierweefsel
  • capillair: contractiele endotheelcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn perisieten?

A

gespecialiseerde gladde spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is glycocalix en wat is de functie hiervan?

A
  • netwerk van suiker
  • (rode) bloedcellen tegenhouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar bevinden zich de mechanoreceptoren die lokale informatie waarnemen? (3)

A
  • sinus caroticus
  • arcus aortae
  • nieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke neurotransmitter bevindt zich vooral in de bijnier?
Bij welk autonomisch systeem hoort deze?

A
  • (nor)adrenaline
  • sympaticus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar bevindt zich een alfa adrenerge receptor en wat is het gevolg van activatie?

A
  • glad spierweefsel
  • contractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar bevindt zich een beta adrenerge receptor en wat is het gevolg van activatie?

A
  • endotheel
  • dilatatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is er aan de hand bij Raynaud’s fenomeen?

A

Er vindt verhoogde afgifte van endotheline plaats waardoor sterke vasoconstrictie plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 2 parasympatische receptortypen zijn er in de bloedvaten?
Wat is het verschil tussen deze 2?

A
  • M3 (endotheel): dilatatie
  • M3 (glad spierweefsel): constrictie
17
Q

Wat is het verschil tussen alfa (1/2) en beta (2) adrenerge receptoren in de bloedvaten?

A
  • alfa: constrictie
  • beta: dilatatie
18
Q

Benoem in 4 stappen hoe vasoconstrictie plaatsvindt.

A
  1. (nor) adrenaline bindt alfa-receptot of acetylcholine bindt M3-receptor op het gladde spierweefsel
  2. Ca blaasjes in de spiercel gaan open
  3. door kleine depolarisatie gaan spanningsafhankelijke Ca kanalen open
  4. myosine en actine filamenten contraheren
19
Q

Welke 2 geneesmiddelen kunnen gebruikt worden bij (essentiële) hypertensie?

A
  • alfa-1-antagonist
  • calciumantagonist
20
Q

Benoem in 4 stappen hoe vasodilatatie globaal plaatsvindt

A
  1. acetycholine bindt M3 receptor op endotheel
  2. EDRF afgifte
  3. Ca concentratie daalt (dmv. verhoogd cAMP / cGMP)
  4. myosine en actine ontkoppelen
21
Q

Wat gebeurt er met de Ca concentratie als de concentratie van cAMP en cGMP omhoog gaat?

A

omlaag

22
Q

Noem 4 soorten EDRF

A
  • prostaglandines
  • nitriet oxide (NO)
  • endothelium deriverd hyperpolarizing factor (EDHF)
  • vasodilatoire peptiden
23
Q

Benoem in 4 stappen hoe vasodilatatie oiv. prostaglandines plaatsvindt.

A
  1. acetylcholine bindt M3 receptor op endotheel
  2. arachidonzuur wordt vrijgezet uit fosfolipiden (celmembraan)
  3. cyclo-oxygenase (cox), maakt prostaglandindes
    4.dilatoir prostacycline verlaagt dmv IP-receptor de Ca
24
Q

Welk type EDRF is bij diabetes/veroudering/hypertensie in dysfunctie?

A

nitriet oxide (NO)

25
Q

Benoem in 4 stappen hoe vasodilatatie oiv. nitrietoxide plaatsvindt.

A
  1. acetylcholine bindt M3 receptor op endotheel
  2. NO synthase activeert en splitst NO(g) af van L-arginine (az.)
  3. guanalyl-cyclase activeert waardoor cGMP concentratie omhoog gaat
  4. Ca in GSW daalt
26
Q

Wat is de globale functie van angiotensine II?

A

Het verhogen van [Ca] in het GSW waardoor vasoconstrictie plaatsvindt

27
Q

Noem 2 typen EDCF

A
  • endotheline
  • constrictieve prostaglandines