week 7 Flashcards

1
Q

welke 4 meetniveaus zijn er?

A
  • nominaal
  • ordinaal
  • interval
  • ratio
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een frequentievraag

A

hoe vaak komt iets voor/ wat is het gemiddelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een verschilvraag

A

vraag waarbij je het gemiddelde kunt vergelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een samenhangvraag

A

vraag waarbij je kunt onderzoeken of er een verband is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het verschil tussen een beschrijvende statistiek en een inferentiele statistiek

A
  • beschrijvend: weergeven van de steekproefgegevens

- inferentiele: schattingen doen van de populatiekenmerken o.b.v. steekproefgegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is significantie

A

iets is significant als het resultaat niet op basis van toeval is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is het verschil tussen een enkelvoudige tabel en een kruistabel

A
  • enkelvoudige tabel: toont scores van 1 variabele

- kruistabel: combineert de scores van 2 of meer variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de 5 stappen van datareductie

A
  1. ordenen
  2. vaststellen van de relevantie
  3. open coderen
  4. axiaal coderen
  5. selectief coderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly