week 7 Flashcards

1
Q

Waardoor wordt obesitas veroorzaakt?

A

door langdurige positieve energiebalans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe komt het dat je vetpercentage normaal nauwelijks verandert?

A
  • hypothalamus speelt centrale rol bij voedselintake en energieverbruik
  • hypofyse is een lipometer/ lipostat (energie-thermostaat) die het lichaamsgewicht op een setpoint probeert te houden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn afferente signalen die de eetlust verlagen?

A
  • gastro-intestinaal: glucagon, cck, glucose
  • endocrien systeem: adrenaline
  • vetweefsel: leptine
  • perifere zenuwstelsel: noradrenaline
  • centrale zenuwstelsel: dopamine, y-aminobutyric acid, serotonine, cholecystokinine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn afferente signalen die de eetlust verhogen (het energieverbruik verlagen)?

A
  • gastro-intestinaal: opoiden, neurotensie, groeihormoon, somatostatine
  • endocrien systeem: adrenaline
  • vetweefsel: leptine
  • perifere zenuwstelsel: noradrenaline
  • CZS: galanine, opioiden, somatostatine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom werkt de lipostat niet bij obese personen en personen met overgewicht?

A
  • bij obesitas en overgewicht is het setpoint te hoog afgesteld
  • abnormale metabole status wordt normaal, reset setpoint
  • gevolg: chronisch een kleine positieve verschuiving in de energieopslag, toename vetmassa
  • was evolutionair voordelig omdat de mens periodes heeft meegemaakt waarin weinig voedsel beschikbaar was
  • (onderzoek: bij tijdelijke onder of overvoeding keer je wel terug naar je setpoint. maar bij geleidelijke toename vetmassa keer je niet terug naar je setpoint)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ziet een normale energieverdeling eruit?

A

70%: basale stofwisseling
20%: lichamelijke activiteit
10%: thermisch effect voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom zullen kinderen/babys eerder hypoglycemien krijgen?

A
  • de hersenen verbruiken het meest van je rustmetabolisme
  • ze verbranden veel meer want in verhouding veel grotere hersenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

is het rustmetabolisme en totale energieverbruik hoger of lager bij mensen met obesitas?

A
  • beide hoger want de calorie intake is hoger
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is verantwoordelijk voor de huidige obesitas epidemie?

A
  • voedsel: maaltijden groter, hogere calorie-intake
  • beweging: mens beweegt minder
  • omgevingsfactoren: minder vraag naar - fysieke arbeid in de arbeidsmarkt: televisie, games, internet
  • erfelijke aanleg: je komt veel meer aan met aanleg en de environment dan zonder aanleg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een veel voorkomende monogenetische oorzaak voor obesitas?

A
  • POMC gen: blond/rossig haar met bleke huid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de 3 criteria van een succesvolle obesitas therapie?

A
  • niet verder aankomen
  • minimaal 5-10% van je lichaamsgewicht verliezen
  • langdurig het gewichtsverlies behouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de 4 therapeutische opties voor obesitas?

A
  • dieet
  • verhoging fysieke activiteit
  • farmacotherapie
  • bariatrische chirurgie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een GLI?

A
  • gecombineerde leefstijlinterventie
  • therapieprogramma van 2 jaar, wordt uit basisverzekering vergoed
  • in groepsverband leefstijladviezen en psychotherapie
  • duurt 2 jaar omdat je minimaal 3 maanden nodig hebt met het zelfde gedrag om het vol te kunnen houden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat kan bereikt worden met dieet therapie bij obesitas?

A
  • gewichtsreductie binnen een jaar van 3-10 kg
  • op lange termijn effecten minder, na 5 jaar meeste patiënten weer terug op originele gewicht
  • hoe sneller en meer je afvalt hoe groter de kans dat het terugkomt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat kan bereikt worden met fysieke activiteit?

A
  • in een jaar tijd kan gewichtsreductie van 4 kg bereikt worden
  • alleen bewegen is minder effectief dan in combinatie met een dieet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zie je bij obese patiënten die in korte tijd extreem afvallen?

A
  • ze komen weer evenveel aan of zelfs meer
  • ookal zijn ze wel actiever dan eerst
  • het lijkt erop dat hun lichamen hun interne setpoint beschermen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn de 4 soorten medicatie voor anti-obesitas?

A
  • remmers van de energie-intake
  • stimulatoren van energievebruik
  • stimulatoren van vetmetabolisme
  • reductie van vetopname uit voedsel (vervelende bijwerking: hele vette ontlasting)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

op welke 5 hormonen is de medicatie voor anti-obesitas gebaseerd?

A
  • glucagon like peptide (darmhormoon dat je afgeeft na de maaltijd, zorgt dat je minder zin hebt om te eten) insuline afgifte+ , glucagon -
  • glucagon
  • amylin
  • PYY
  • GIP (duodenum)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat doet Semaglutide? (Ozempic)

A
  • GLP1 analoog
  • zorgt voor gemiddeld 15 procent gewichtsverlies
  • nadeel: als je stopt kom je weer aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is bariatric chirurgie?

A
  • voor obesitasbestrijding
  • overwegen als: BMI >40 of BMI 35 of meer met een levensbedreigende aandoening die beter wordt door gewichtsverlies (zoals: slaapapneu, t2 diabetes, hartstoornis)

2 manieren
- restrictieve procedures: maagverkleining, zoals het maagbandje (je kan er doorheeneten, maag rekt weer uit)
- malabsorptie procedures: zodat deel van de darm wordt gebypasst zodat er minder wordt opgenomen (meer gewichtsverlies, wel gevaarlijker, veel complicaties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is de enige blijvende behandeling voor obesitas?

A
  • malabsorptie procedures waar bij een bypass bij de darm wordt gemaakt
  • daarnaast ook veel positieve hormonale effecten
  • maar wel veel gevaarlijke bijwerkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de belangrijkste vettige substanties in bloed?

A
  • cholesterol
  • triglyceriden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de functie van cholesterol?

A
  • bouwstenen celmembraan
  • gal
  • voorloper steroidhormonen
  • voorloper vitamine D
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar komt cholesterol vandaan?

A
  • meeste komt uit de lever en wordt daar gesynthetiseerd = de novo synthese
  • deel komt uit voeding
  • rest komt uit andere weefsels want alle cellen in het lichaam kunnen cholesterol synthetiseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe verdwijnt cholesterol uit de lever?

A
  • door secretie via HDL en VLDL (lipoproteine)
  • uitgescheiden in gal
  • of direct in de darm uitgescheiden (galzuur/galzouten)
  • belangrijk want lichaam kan cholesterol niet volledig afbreken dus moet uitgescheiden worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waarom is een cholesterolarm dieet niet effectief?

A

omdat de meeste cholesterol wordt aangemaakt door het lichaam zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat is het sleutelenzym in de cholesterol synthese

A

HMG-CoA reductase
- op dit sleutelenzym zijn de behandelingen gebaseerd met statines (remmers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar bestaat een triglyceride uit?

A
  • 1 glycerol en 3 vrije vetzuurmoleculen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe worden cholesterol en triglyceriden vervoerd?

A

vervoer via lipoproteinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe zijn lipoproteinen opgebouwd?

A
  • mantel is hydrofiel (hier vrij cholesterol en fosfolipiden) en nog eiwitten; de apolipoproteinen
  • kern is hydrofoob (hier triglyceriden en veresterd cholesterol)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat gebeurt er als de lipoproteinen op de verkeerde plek terechtkomen?

A
  • atherosclerose
  • als het onder het endotheel in de vaatwand terechtkomt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe worden lipoproteinen ingedeeld?

A

naar dichtheid en grootte; hoe hoger de dichtheid van de deeltjes, hoe meer cholesterol ze bevatten:
- chylomicron: lage dichtheid, bevat veel triglyceriden en weinig cholesterol
- LDL en HDL: hogere dichtheid, kleiner, bevatten naar verhouding meer cholesterol (klein dus kruipen makkelijker onder de vaatwand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn apolipoproteinen (apo’s)?

A
  • structurele eiwitten op mantel lipoproteinen
    functie:
  • ligand voor receptoren
  • beïnvloeding binding van andere apo’s aan receptoren
  • Co-factoren voor enzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat zijn de belangrijkste apolipoproteinen die aan receptoren binden waardoor lipoproteinen kunnen worden opgenomen?

A

apo B en apo E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe wordt LDL opgenomen in de lever?

A
  • via LDL-receptors
  • LDL gaat naar clathrin coated pit
  • als LDL bindt aan deze receptor in deze pit wordt het opgenomen in een vesicle
  • dan komt het in het endosoom en lipiden gaan naar het lysosoom
  • maar de receptor gaat weer terug naar de membraan
  • gereguleerd via feedback mechanisme; veel LDL opgenomen> minder LDL receptoren teruggezet op het membraan (dan wordt er minder LDL opgenomen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is het effect van statines op de LDL receptoren op het membraan?

A
  • door statines wordt de cholesterolsynthese verlaagd
  • cel heeft dan cholesterol nodig
  • dan komen er meer LDL receptoren op het membraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat is PCSK9?

A
  • een eiwit
  • als dit bindt aan de LDL receptor wordt de receptor afgebroken
  • minder LDL receptoren
  • minder cholesterol opname
  • daarom mensen met minder PCSK9 minder hart en vaatziekten want er wordt meer cholesterol opgenomen omdat er meer receptoren zijn. Cholesterol wordt dan dus eerder weggevangen uit het bloed voordat er schade aangericht kan zijn (dus er bestaan PCSK9 remmers, geïnjecteerd, duur)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat gebeurt er als mensen een defecte LDL-receptor hebben door een mutatie?

A
  • minder opname LDL
  • hoge LDL in bloed aanwezig
  • leidt tot familiaire hypercholesterolaemie
  • goed te behandelen met statines
  • kan tot hartaanval leiden bij kinderen bij homozygoot aanwezig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn lichamelijke kenmerken van familiaire hypercholesterolaemie?

A
  • acres lipoides: witte ring rond de iris
  • xanthomen: brede Achillespezen
  • xanthelasmata: vetophopingen rond de ogen
40
Q

wat is HDL

A
  • is het ‘goede’ cholesterol
  • verhouding HDL:LDL vaak gemeten en je wil veel HDL
  • HDL zorgt voor reverse cholesterol transport
  • wordt aangemaakt in darm en lever, begint als plat deeltje en vult zich langzaam met cholesterol
  • kan ook langs de vaatwand cholesterol opnemen zodat er geen plaque ontstaat
  • via LCAT wordt cholesterol naar de binnenkant van het HDL getransporteerd
  • een gevuld/groot HDL deeltje kan het cholesterol afgeven aan de lever
  • of kan het aan grote lipoproteinen afgeven als LDL mbv CETP
41
Q

Wat doet LCAT?

A
  • zorgt ervoor dat cholesterol naar de binnenkant van het HDL wordt getransporteerd
42
Q

Waarom heeft het niet zoveel zin om de hoeveelheid HDL in het bloed te meten?

A
  • het gaat niet om de hoeveelheid maar om de functie van het HDL
  • functie: reversed cholesterol transport
  • juist een hoge HDL waarde kan geassocieerd worden met een hoger risico op ziektes omdat er dan iets mis is met het HDL
43
Q

Wat is lipoproteine a? (Lp(a))

A
  • variant LDL
  • apo(a) verbonden aan ApoB
  • dus om het lipoproteine zit een lange staart; apo(a)
  • wordt niet opgenomen door LDL receptor
  • reageert niet op statines
  • hoog Lp (a) direct geassocieerd met hart- en vaatziekten en maculadegeneratie (want gaat makkelijker in vaatwand zitten dan LDL)
  • sommige mensen hebben helemaal geen lp(a) en sommige heel veel
  • kortere staart is gevaarlijker
  • behandeld met bijv PCSK9-remmers verlagen het
44
Q

Welke 4 processen worden onderscheiden in de farmacokinetiek?

A
  • absorptie
  • distributie
  • metabolisme
  • eliminatie
45
Q

Welke barrières moet een pil allemaal doorstaan om in goede spiegels in het bloed terecht te komen?

A
  • vernietigd in maagdarm kanaal
  • niet geabsorbeerd
  • vernietigd in darmwand
  • vernietigd in lever (first pass)
46
Q

In welke vorm kunnen medicijnen het beste opgenomen worden?

A
  • lipofiele stof (hoe vetoplosbaarder hoe beter)
  • niet-geioniseerde vorm
    kunnen membranen passeren
47
Q

wat is de biologische beschikbaarheid?

A
  • fractie van de toegediende dosis die de systemische circulatie intact bereikt
    intraveneus: 100%
    oraal: 0-100%
48
Q

Waarom moet lidocaine intraveneus worden toegediend?

A

vanwege afbraak door maagzuur en in de lever

49
Q

Waarom heeft propranolol een verschillend effect op patiënten?

A
  • door het first pass effect
  • enorm variabele systemische concentraties hierdoor
50
Q

Waarom is het belangrijk dat bijv antibiotica zijn piek in de curve van opname kan bereiken?

A
  • als dit niet een hoog genoeg concentratie bereikt heeft het geen zin
  • je gaat er dan zelfs resistentie voor opbouwen
  • kan ook gebeuren als mensen niet de juiste dosering nemen (dus te laag in dit geval)
51
Q

Op welke manieren is een geneesmiddel allemaal toe te dienen?

A
  • pleisters
  • subcutaan
  • intermusculair
  • onder de tong, sublinguaal
  • intraveneus
  • zetpillen
  • cremes
  • inhalatie
    Voor geen enkel van deze toepassingen is het first pass effect van toepassing
52
Q

Waarover kan medicatie zich verdelen?

A
  • bloed (6L)
  • interstitium, extracellulair (12L)
  • vloeistof in cellen (42L)
    en als je kijkt in aanwezig geneesmiddel in L/70kg en je ziet 44 weet je dus dat het in de vloeistof in cellen zit. (maar je moet eig ook corrigeren met de biologische beschikbaarheid)
    maar soms ook ineens getallen van bijv 490; dit kan doordat het zich dan niet alleen in bloed zit maar ook nog in andere compartimenten zit
53
Q

Wat wil een fictief verdelingsvolume zeggen?

A

de stof hoopt zich op buiten het bloed, bijv in vet of bot. een hoge waarde zet dus aan tot zoektocht naar waar het geneesmiddel ophoopt = reservoir vorming

54
Q

Wat gebeurt er als een geneesmiddel zich aan albumine bindt?

A
  • dan kan het niet effectief zijn
  • albumine vormt wel een soort reservoir
  • albumine binding is een vorm van bescherming tegen uitscheiding in de urine
  • albumine beschermt ook tegen afbraak in de lever
  • hierdoor hebben ziektes waarbij de albumine spiegel verandert (neuropathie, lekkage. leveraandoening, minder aanmaak) gevolgen voor geneesmiddelbinding
  • of als je heel veel geneesmiddelen slikt heb je competitie en veel meer geneesmiddelen die aan albumine moeten binden
55
Q

Bij welke medicatie is de range van het vrije deel (werkende deel) heel nauw en is iets te veel of iets te weinig concentratie gevaarlijk?

A
  • antistolling
  • daarom hebben we de stollingsdienst
56
Q

alleen de vrije fractie van geneesmiddel is actief en kan gemetabolisserd/ uitgescheiden worden. wanneer neemt dit toe?

A
  • nierinsufficientie (eiwitverlies)
  • leverinsufficientie (minder aanmaak)
  • gelijktijdig gebruik van meerdere geneesmiddelen die aan eiwit binden (competitie)
57
Q

Hoe zorgt het lichaam ervoor dat de geneesmiddelen of andere toxische stoffen zo snel mogelijk uit het lichaam verdwijnen?

A
  • door ze zo goed mogelijk wateroplosbaar te maken
  • dus geïoniseerde verbindingen
  • juist hydrofiel
  • actieve naar niet actieve stof
  • actieve stof naar actieve stof (omdat afbraakproduct ook actief is) bijv: diazepam–> desmethyldiazepam
  • niet actieve naar actieve verbindingen (prodrug) bijv: enalapril –> enalaprilat
58
Q

Waarom wordt er soms gekozen voor een prodrug?

A
  • als ie bijv wordt afgebroken in het maagdarmkanaal anders
  • of als biologische beschikbaarheid bijv laag is
59
Q

welke 2 fase reacties onderscheiden we bij enzymsystemen?

A

fase 1 reacties: molecuul wordt iets aangepast
- oxidatie (cytochroom P450)
- hydrolyse (esterases)
- reductie (reductases)
fase ll reacties: conjugaties, aan dat molecuul een grote groep te hangen
- acetyl (N-acetyltransferases)
- glucuronide (glucuronyltransferases)
- sulfaat (sulfotransferases)

60
Q

Waarvoor zijn fase 2 reacties (conjugatie) nodig?

A
  • maakt het molecuul polairder
  • makkelijker wateroplosbaar
  • beter voor uitscheiding
61
Q

Waarom moet je medicijnen bij japanners en eskimos hoger doseren?

A

omdat het snelle acetyleerders zijn. zij hebben een snellere variant van acetylering en kunnen dus snel een geneesmiddel afbreken

62
Q

wat is het probleem bij atypisch cholinesterase?

A
  • geeft een trage suxamethoniumafbraak (spierverslapper)
  • komt voor bij 1/3000 mensen
63
Q

wat doet aldehyde dehydrogenase en wat is er anders bij aziaten?

A
  • het breekt alcohol af
  • aziaten hebben trage variant
  • ze zijn daardoor gevoeliger voor alcohol
64
Q

wat is de invloed van de genetische variatie van de cytochroom P450 enzymen?

A
  • hierdoor kan afbraak van en stof sneller of langzamer gaan
  • er zijn dus genetische verschillen tussen de enzymen, maar de concentraties kunnen ook variëren
65
Q

Wat is de enterohepatische kringloop?

A
  • een zuinigheidsmechanisme wat het lichaam van oudsher heeft
  • geneesmiddelen worden via het maagdarmkanaal opgenomen via poortader naar lever en dan in bloed
  • galzouten aan maagdarmstelsel afgegeven, maar zou zonde zijn als die gewoon met de feces verloren zouden gaan
  • dus worden ze geresorbeerd, kunnen ook geneesmiddelen (digoxine) binden aan de galzouten , dan worden ook de geneesmiddelen dus tijdelijk ook opgeslagen in de galblaas
  • dan komen ze bij de volgende maaltijd weer in het maagdarmkanaal , dan weer nieuw piekje
66
Q

Welke twee ordes onderscheiden we bij enzymatische afbraak?

A
  • 0de-orde (bijv alcohol): afbraak van een vaste hoeveelheid per tijdseenheid, er kan dan geen t1/2 berekend worden (we hebben heel weinig van het afbraak enzym dus alles wordt ingezet en je kan niet meer dan dat dus vaste hoeveelheid afgebroken)
  • 1ste-orde (bijna altijd): afbraak van een vast percentage per tijdseenheid, wel een t1/2
67
Q

Wat is een herhaalde onderhoudsdosis?

A
  • gebruik van oraal geneesmiddel warbij je uiteindelijk een steady state bereikt
  • deze steady state moet worden bereikt op het niveau dat het middel effect heeft maar zo min mogelijk bijwerkingen
  • opbouwen totdat de therapeutische concentratie bereikt wordt
68
Q

Hoe handel je met een medicijn al iemand acuut een middel nodig heeft?

A
  • je geeft in een keer een grote oplaaddosis
  • vanaf daar ga je normaal doseren
  • nadat de therapeutische concentratie in het bloed bereikt is, moet deze concentratie worden onderhouden
    = steady-state concentratie
69
Q

Waarom is het belangrijk om te kijken naar de piek en dal variatie?

A
  • bij 1 dosis/dag is die heel groot
  • piek/dal variatie wordt kleiner als je vaker doseert (optimaal bij infuus)
  • pieken en dalen zijn niet prettig voor de patient, het middel gaat van te veel werkzaam naar niet werkzaam (daarom meerdere keren per dag geven)
70
Q

Wat is klaring?

A

het aantal mL dat per tijdseenheid volledig van het geneesmiddel wordt ontdaan (door lever, nier, longen)

71
Q

Wanneer noem je een lichaam anabool en wanneer katabool?

A
  • anabool: als er meer stikstof in je lichaam wordt opgenomen dan uitgescheiden
  • katabool: als je aan het afvallen bent en spiermassa verliest en dus ook netto stikstof verliest
72
Q

Wat is de eiwitbehoefte van een gezonde volwassene?

A
  • minimum: 0,6 g eiwit per kg
    (moeten goede eiwitten zijn met meer dan voldoende essentieel aminozuren erin)
  • aangeraden wordt: 0,8 g per kg
73
Q

Waarom is er een eiwitturnover?

A
  • mechanisme om beschadigde (door bijv uvlicht, toxische stoffen) , verkeerd gevouwen en overbodige eiwitten te verwijderen en te vervangen door nieuwe functionele eiwitten (dus ons repair mechanisme)
  • tijdens vasten/ziekte wordt de skeletspier gebruikt als eiwitbron, om andere weefsels van aminozuren te voorzien
74
Q

Wat is eiwitturnover?

A

Eiwitturnover, of eiwitomzet, verwijst naar de continue processen van afbraak en synthese van eiwitten in het lichaam. Dit dynamische evenwicht zorgt ervoor dat de lichaamseiwitten constant worden vernieuwd en gerepareerd, wat essentieel is voor groei, onderhoud, en herstel van lichaamsweefsels.

75
Q

Wanneer heb je een positieve N-balans? N-intake> N-verlies

A
  • groei
  • wondgenezing
  • zwangerschap
  • bodybuilding
76
Q

Wanneer heb je een negatieve N-balans? N-intake< N-verlies

A
  • ondervoeding/ vasten
  • grote wonden/ brandwonden
  • koorts
  • cachexie (bijv. kanker, COPD)
  • hyperthyroidisme
77
Q

Hoe verloopt de detoxificatie van ammoniak?

A
  • 80% van het ammoniak wordt in lever via ureumcyclus direct omgezet in ureum
  • 20% wordt door glutamine synthetase in glutamine omgezet
78
Q

Wat is het verschil tussen acuut en chronisch verhoogd ammoniak?

A
  • acuut verhoogd: hersenen zijn niet aangepast aan verhoogd ammoniak waardoor er in korte tijd veel glutamine ontstaat, dit trekt water aan en zorgt voor hersenoedeem (neurotoxiciteit)
  • chronisch verhoogd: glutamine synthetase wordt gedwonreguleerd waardoor het ammoniak zelf zorgt voor verstoorde afgifte van neurotransmitters en cytokines
79
Q

Wat gebeurt er bij een diep citruline of arginine tekort?

A
  • zijn stoffen, aminozuren, die in de ureumcyclus worden gemaakt
  • ureumcyclus kan dan niet werken
80
Q

Hoe kan een acute hyperammonemie ontstaan?

A
  • triggers: catabolie of eiwitoverload
81
Q

Hoe kan een hyperammoniemie vals positief zijn? dus boven de 80 nmol/L

A
  • hemolyse
  • na afname bloed ammoniak vorming door leukocyten in de buis (meteen gekoeld afnemen en direct naar het lab)
  • arterieel vs veneus
82
Q

wat zijn oorzaken van hoog ammoniak (hyperammoniemie)?

A
  • lever werkt niet goed (ureumcyclusdefect of gebypasst)
  • te grote productie van ammoniak (door infectie, bacteriën bevatten soms urease ureum wordt weer terug omgezet in ammoniak)
  • medicatie: valproaat
  • eiwitondervoeding, eiwitoverload, gastris bypass
83
Q

Wat zijn symptomen bij hyperammoniemie?

A

bij kindjes (neonaten):
- sufheid
- slecht drinken/ braken
- hypotonie
- convulsies (stuiptrekkingen)
bij kinderen/volwassenen:
- hoofdpijn
- anorexie, braken, buikpijn
- tremor/ ataxie / convulsie
- veranderd bewustzijn/coma
- geprikkeldheid/ psychose
- weigering van eiwitrijk voedsel
- ontwikkelingsachterstand
je ziet tijdens een hyperammoniemie vaak hyperventilatie: ammoniak prikkelt het ademhalingscentrum

84
Q

wat zijn indicaties voor een ammoniakbepaling?

A
  • encefalopathie
  • neurologische symptomen
  • onbegrepen psychiatrie
  • verminderde leverfunctie
  • sepsis
  • ernstig ziek zijn
84
Q

bij wie uiten ureum cyclus defecten zich?

A
  • jongen, want x-chromosomale overerving (OTC)
    voor de rest is alles autosomaal recessief
  • postpartum vrouw; je moet als het ware een kilo vlees aan eiwit verwerken
85
Q

Wat zijn de 2 doelen van behandeling hoog ammoniak?

A
  • anabolisme: zorgen dat patient stopt met eigen eiwit afbreken, dus zorgen dat stikstof wordt opgebouwd in de skeletspieren (voldoende energie geven, tekort aminozuren en vitamines regelen, onderliggende oorzaak aanpakken zoals koorts)
  • verwijdering van ammoniak/stikstof: mag maar kort want anders tekort aan essentiele aminozuren. (zo min mogelijk eiwit geven, geef stikstofcavengers (vangen stikstof en dan plas je het uit), geef aminozuren die essentieel zijn voor de ureumcyclus, lactulose/ rafaximin)
86
Q

wat is het dieet bij een ureumcyclusstoornis (UCD)?

A
  • zorgen dat er zo weinig mogelijk stikstof binnenkomt (zo weinig mogelijk natuurlijk eiwit)
  • voorkomen tekorten essentiele aminozuren, vitamines, mineralen
  • voorkomen catabolie (voldoende calorieën, verdelen over de dag, nachtelijke sondevoeding
87
Q

Wat is phenylketonurie of PKU?

A
  • erfelijke stofwisselingsziekte
  • gaat gepaard met een hoog phenylalanine
  • laag tyrosine
  • ze hebben het enzym: phenylalanine hydroxylase niet (PAH) voor de omzetting
  • zullen na krijgen van tryrosine dat zorgt voor melanine, ipv blauwe ogen en blond haar ineens bruine ogen met bruin haar krijgen
  • autosomaal recessief
  • phenylalanine competeert met andere aminozuren bij de bloed-hersenbarriere: dit geeft de hersenschade
  • wordt op gescreend bij de hielprik
88
Q

Wat is het gevolg van PKU niet behandelen?

A
  • ernstige irreversibele psychomotore ontwikkelingsachterstand
  • verstandelijke handicap
  • epilepsie
  • gedragsproblemen; hyperactief en autismespectrum
  • hypopigmentatie
  • muizengeur: afbraakproduct phenylacetaat
89
Q

Wat is de indeling van PKU?

A
  • klassieke PKU: enzym doet helemaal niks meer, Phe waardes > 1200 umol/l
  • niet klassieke PKU: enzymactiviteit PAH 1-5% en Phe waardes > 600 umol/l
  • HPA hyperphenylalaninaemie: enzymactiviteit 5% of meer, Phe waardes in plasma <600 umol/l
90
Q

Wat is de behandeling van PKU?

A
  • start direct na hielprik: dag 7-9
  • phenylalanine beperkt dieet en tryrosine verrijkt
  • levenslang? zeker gedurende de kindertijd –> doel is voorkomen van hersenschade
91
Q

Waarom moet een vrouw met PKU die zwanger is het strengst behandeld worden?

A
  • phenylalanine komt dan in de foetale circulatie terecht
  • foetus houdt het vast (oorspronkelijk om te beschermen tegen te laag phenylanaline)
  • leidt tot heel ernstige afwijkingen bij ongeboren kind
92
Q

Hoe ziet een PKU dieet eruit?

A
  • natuurlijk eiwit beperkt (zit Phe in)
  • aanvulling eiwit met Phe-loze perparaten
  • supplementen, vitamines: B6, B11, B12, ijzer
  • voldoende calorieën geven voor beperken negatieve stikstofbalans (anders stijgt Phe) <—?? waarom: anders gaan ze hun eigen eiwit afbreken waar ook Phe inzit!
93
Q

wat zijn alternatieve behandelingen voor PKU?

A
  • tetrahydrobiopterin (BH4) is co-factor van PAH maar werkt maar bij 20% van de patiënten
  • phenylalanine ammonia lyase: werkt heel goed maar wordt niet vergoed in NL
94
Q

Wat is de functie van het hormoon PYY?

A

PYY (peptide YY) is een hormoon dat na voedselinname wordt afgegeven en helpt bij het verminderen van de eetlust en het reguleren van de spijsvertering. Het vertraagt de maaglediging, remt de productie van spijsverteringsenzymen, en werkt samen met andere hormonen om de energiehomeostase te handhaven. Verlaagde PYY-niveaus kunnen bijdragen aan obesitas, en het hormoon is een potentieel doelwit voor therapeutische interventies om de eetlust en gewichtstoename te beheersen.