week 6 Flashcards

1
Q

Voor hoeveel kcal teveel/weinig energie inname neemt het lichaamsgewicht 1 kg toe/af

A

7500 kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke 3 manieren kan energieverbruik gemeten worden?

A
  • directe calorimetrie: warmteafgifte van het lichaam meten (proefpersoon moet in kamer arbeid verrichten met thermometer. Nadeel: ingewikkeld en duur)
  • indirecte calorimetrie: door de zuurstofconsumptie te meten
  • double labelled water methode: hierbij moet iemand dubbel gelabeld water drinken, gekeken naar verhouding 2H: 18O
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe werkt de double labelled water methode?

A
  • iemand moet dubbel gelabeld water drinken
  • er wordt gekeken naar de verhouding 2H : 18O in urine
  • het 18O komt niet alleen in urine maar ook in C18O2 via adem
  • hoe eerder 18O op is, hoe meer metabolisme heeft plaatsgevonden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is je basaal metabolisme?

A
  • energie die nodig is voor body maintenance
  • hartfunctie, ademhaling, bloedcirculatie, voortgeleiding zenuwimpulsen, groei, regeneratie.
  • is afhankelijk van de hoeveelheid vetvrije massa (water, eiwitten, mineralen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het basaal metabolisme bij obese mensen?

A
  • basaal metabolisme is hoger
  • want: ze moeten meer massa (vet) ronddragen, hiervoor wordt er meer spiermassa aangemaakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat voor basaal metabolisme hebben mensen met MEER spiermassa in de FFM?

A
  • ze hebben een hoger basaal metabolisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit bestaat ‘fysieke arbeid’?

A
  • bewuste arbeid
  • onbewuste dagelijkse handelingen (NEAT)
  • NEAT is afhankelijk van de hoeveelheid lichaamsvet
  • NEAT neemt af bij meer lichaamsvet en andersom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is adaptieve thermogenese?

A
  • bestaat uit 2 vormen: omgevingstemperatuur geïnduceerde thermogenese, voedsel geïndiceerde thermogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is specifiek dynamische werking (SDA)?

A

20-30% van de energie afkomstig uit eiwitten is nodig om diezelfde eiwitten te metaboliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een typisch voorbeeld van non-skivering thermogenese?

A
  • bruin vet
  • in het mitochondrion is de ATP-productie ontkoppeld, waardoor er alleen warmte wordt geproduceerd (en geen ATP)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom werkt sporten om af te vallen?

A
  • doordat het meer spiermassa (eiwit) aanmaakt in de FFM en niet doordat het bewegen zelf veel energie kost
  • want: eiwitten kosten veel energie om te metaboliseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom is het moeilijk om gewicht te verliezen en val je veel minder af dan in de theorie als je minder eet?

A
  • je NEAT wordt minder omdat je minder weegt
  • spiermassa neemt af dus je basaal metabolisme gaat naar beneden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kan je gewichtsverlies vergroten?

A
  • je wil vetmassa kwijtraken
  • bewegen, spiermassa laten toenemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

op welke niveaus kan lichaamssamenstelling worden bekeken?

A
  • atoomniveau: 50 verschillende, 98%=zuurstof, waterstof, koolstof, stikstof, calcium
  • molecuulniveau: eiwitten, koolhydraten, vetten, mineralen, DNA etc.
  • celniveau: moleculen zijn bouwstenen van de cel
  • tissues/ weefsels
  • het gehele lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn alternatieven om bij iemand met weinig spiermassa de nierfunctie te bepalen? (want kan dus niet met kreatinine)

A
  • 24h urine kreatinine klaring berekenen
  • eGFR obv cystatine C
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil in etniciteit en BMI?

A

aziaten hebben met zelfde BMI als afrikanen en caucasianen meer vetpercentage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het gevolg van een te laag vetpercentage?

A
  • problemen met hormonen (worden gemaakt van vet)
  • hogere kans op auto immuun ziektes
  • slechtere afweer. alle belangrijke componenten in immuunsysteem hebben vet nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar zitten je vet deposities?

A
  • subcutaan (gezonde vet)
  • intermusculair
  • intramusculair
  • abdominale en thoracale ruimte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welke 2 modellen voor lichaamssamenstelling bestaan er?

A

model body composition 1:
- vrije vetmassa (niet-essentieel vet+ opslagvet)
- lean body mass (essentieel vet)
model body composition 2:
- vetmassa (incl essentieel vet)
- vetvrije massa (overig weefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom hebben vrouwen meer essentieel vet nodig dan mannen?

A
  • voor overgang,
  • vrouwelijke hormonen
  • babys
  • menstruatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de verschillende meetmethodes voor lichaamssamenstelling?

A
  • huidplooidikte meting
  • Waist to hip ratio
  • bio-elektrische impedantie analyse
  • beeldvormende technieken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe werkt een huidplooidikte meting?

A
  • dikte vd huidplooien gebruikt om totale hoeveelheid vet te meten
  • gebaseerd op de veronderstelling dat vet regelmatig verdeeld is over het lichaam en de dikte daarom een maat is
  • 70-90% van het vetweefsel ligt subbutaan
  • nadelen: moeilijk reproduceerbaar, en zegt niks over vet om ingewanden/ visceraal vet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe werkt een Waist to hip ratio? Waarmee is het gecorreleerd

A
  • geeft indicatie voor visceraal vet
  • waist/ hip
    gecorreleerd met:
  • mate insuline resistentie
  • bloeddruk
  • HDL cholesterolspiegel bloed
  • incidentie diabetes
  • incidentie hart en vaatziekten
  • overall mortaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe komt het dat visceraal vet zo gecorreleerd is met al die slechte dingen?

A
  • gezond visceraal vet, goed doorbloed
  • te veel visceraal vet: vetcellen worden hypertrofisch en niet meer genoeg doorbloed en voorzien van zuurstof
  • hierdoor kan er necrose van vetcellen plaatsvinden, er komen macrofagen die ontstekingsstoffen produceren
  • vet in de buik zorgt in tegenstelling tot vet wat lager zit tot meer insuline resistentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe werkt Bioelektrische impedantie analyse? BIA

A
  • elektroden op voeten en handen
  • sturen elektrische signalen
  • weefsels met veel water etc, geleiden goed
  • vet, bot, lucht hebben hoge weerstand, geleiden nauwelijks
  • hoe groter de vetvrije massa hoe beter de stroom geleid
  • snel, non-invasie, makkelijk, geen straling
  • nadeel: niet heel betrouwbaar. anders als iemand uitgedroogd is neemt geleiding toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn beeldvormmethodes voor lichaamssamenstelling bepaling?

A
  • DEXA: gouden standaard
    haalbaar, zeer betrouwbaar
  • relatief duur
  • wel enige straling, maar heel weinig
  • bestraald met fotonen, vet laat minder door dan bot en spier
  • je kan ook verhoudingen meten met het resultaat
  • nadeel: kan geen onderscheid maken tussen subcutaan en visceraal vet
  • CT en MRI kan ook maar veel nadelen: duur, CT heeft straling, MRI kleine capaciteit, beoordeling is moeilijk,
  • voordeel CT en MRI is dat visceraal vet wel goed in kaart gebracht kan worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het effect van een niet werkend enzym in de stofwisseling?

A
  • stapeling van toxische metabolieten aan voorkant (metaboliet= onderdelen van het metabolisme)
  • tekorten aan metabolieten aan achterkant
  • beide kunnen aanleiding geven tot symtomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarom zou het erg zijn als je bloedsuikerspiegel na de maaltijd heel erg verhoogd zou worden?

A
  • eiwitten zouden makkelijker geoxideerd worden waardoor de functionaliteit verloren zou gaan in ECM
  • nieren gaan bij te hoge bloedsuiker glucose uitscheiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe zorgt je lichaam ervoor dat je bloedsuikerspiegel niet enorm stijgt (meer dan 7 mM) na een maaltijd?

A
  • glucose wordt actief opgenomen door cellen
  • meeste glucose opgenomen door levercellen en omgezet in glycogeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welk deel in het lichaam levert de glucose na een nacht vasten, en waarom?

A
  • de lever, met leverglycogeen voert de lever dit aan als er geen glucose uit de darmen komt.
  • ookal zit er meer glycogeen opgeslagen in de spieren, maar dit wordt enkel gebruikt voor bewegingsenergie en niet voor de handhaving van de bloedsuikerspiegel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat als je per dag meer KH eet? dus 300 g

A
  • overige wordt omgezet in vet
  • ook worden koolhydraten gebruikt om energie te winnen in plaats van de vetzuren
  • dus ook vettoename veroorzaakt door het niet gebruiken van het vet voor de energievoorziening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat als je te weinig KH eet per dag? dus 120 g

A
  • eerste reserve is leverglycogeen
  • je gaat je eiwit afbreken, dus je spieren
  • met deze aminozuren kan je glucose maken namelijk= gluconeogenese
  • als er eiwit tekort is kan lichaam ketonlichamen gaan gebruiken
33
Q

Hoe zorgt de lever ervoor dat de bloedsuikerspiegel zo min mogelijk varieert?

A
  • tijdens de maaltijden wordt glycogeen opgebouwd
  • tussen maaltijden in wordt glycogeen afgebroken
  • gereguleerd door insuline: bij dalen van bloedsuikerspiegel, daalt insuline, en glucose zal vrijkomen uit leverglycogeen
34
Q

Wat gebeurt er met glucose als iemand lang vast?

A
  • leverglycogeen zal na 12-24h op zijn
  • hierna wordt gluconeogenese uit eiwitten ingezet
  • niet goed want alle eiwitten hebben een functie en zijn niet bedoeld voor energie winning
35
Q

Wat gebeurt er als iemand opeens heel veel glucose consumeert?

A
  • meer dan dat kan omgezet worden in glycogeen
  • glucose opgeslagen in de vorm van vet
  • vet kan niet worden omgezet in glucose
36
Q

In welke 2 onderdelen kan je het metabolisme indelen?

A
  • storage mode: well-fed, early-refed
  • production mode: post-absorptive, early fasting, late fasting, starvation
37
Q

Hoe krijg je de 9 enzymstappen om van glucose naar pyruvaat te gaan in activiteit versneld? (de glycolyse)

A
  • sommige enzymstappen zijn niet beperkend, hebben hoge activiteit maar worden beperkt door beperkte aanwezigheid van aanbod (substraat)
  • andere zijn wel beperkend, hebben normaliter lage activiteit.
  • als je deze laatste enzymen in activiteit verhoogd dan gaat het gehele metabole pad harder
  • dit noemen we sleutelenzymen (met lage activiteit normaliter dus)
38
Q

Hoe worden alle processen in de verschillende organen op elkaar afgestemd zodat je brein kan blijven functioneren zelfs na langere periode van vasten?

A
  • gebeurt op niveau van die keyenzymes/ sleutelenzymen
  • gereguleerd door hormonen: fosfoleryring, allosterie, inductie, rekrutering transporteiwit, substraataanbod
39
Q

Wat is rekrutering?

A

bijv door insuline: glucose transporters zitten in blaasjes onder de celmembraan, insuline zorgt voor versmelting van blaasjes met membraan waardoor de transporteur gebruikt kan worden.

40
Q

Wat gebeurt er met opgenomen glucose?

A
  • wordt gebruikt voor spierfuncties en hersenfuncties
  • wat over blijft wordt als glycogeen opgeslagen in de lever en spieren
  • overige wordt opgeslagen als triglyceriden in vet
41
Q

Waarom worden aminozuren meteen gebruikt voor de eiwitsynthese?

A

het lichaam kan aminozuren niet opslaan in de vorm van een bepaald molecuul

42
Q

Wanneer is je lichaam in anabole toestand en wat zijn anabole reacties?

A
  • het lichaam is in anabole toestand tijdens en direct na de maaltijd
  • het dieet vormt de belangrijkste energiebron
  • de lean body mass neemt toe
  • metabolische reacties die leiden tot de opslag van energie
  • reacties: glycogenese, eiwitsynthese, lipogenese, liponeogenese
43
Q

Wanneer is het lichaam in katabole toestand en wat zijn katabole reacties?

A
  • het lichaam is in katabole toestand wanneer het effect van de maaltijd is uitgewerkt en het andere energiebronnen moet gaan gebruiken
  • energie wordt vrijgemaakt uit energievoorraden
  • netto verlies van lean body mass en vetweefsel
  • eerst glycogeen afgebroken, daarna het vet
  • in de lever vindt ketogenese plaats waardoor ketonen ontstaan
  • reacties: proteolyse, gluconeogenese, glycogenolyse, lipolyse
44
Q

Wat is het belangrijkste hormoon voor de anabolistische fase? Hoe werkt het?

A
  • insuline
  • gemaakt door pancreas
  • zorgt ervoor dat het lichaam in anabole toestand terechtkomt
  • stimuleert de glucose opname van spieren vet en lever
  • insuline onderdrukt de katabole processen
45
Q

Hoe worden ketonen gevormd?

A
  • vetweefsel afbraak zorgt voor vrije vetzuren
  • deze worden vervolgens in de lever geoxideerd
  • hierbij komen ketonen vrij die worden afgegeven aan bloed en competitie kunnen hebben met glucose
46
Q

Wat is het belangrijkste hormoon voor de katabole fase? Hoe werkt het?

A
  • glucagon
  • stimuleert de glycogenolyse, lipolyse, proteolyse en ketogenese
  • verder hormonen die insuline tegenwerken: cortisol, adrenaline, noradrenaline, groeihormoon, schildklierhormoon
47
Q

uit welke 2 delen bestaat de bijnier?

A
  • cortex (schors): bestaat uit drie delen
  • medulla (binnenste deel): maakt noradrenaline en adrenaline aan
48
Q

uit welke 3 delen bestaat de cortex van de bijnier en welke hormonen maken ze aan?

A
  • zona glomerulosa: buitenste laag, maakt mineralcortioiden, aldosteron
  • zona fasciculata: middelste laag, maakt glucocorticoiden, cortisol
  • zona reticularis: binnenste laag, maakt sekshormonen, testosteron
49
Q

Hoe wordt de bijnier aangezet tot het maken van cortisol?

A
  • hypothalamus geeft CRF af
  • dit gaat naar voorkwab van de hypofyse
  • deze maakt ACTH en dit gaat naar de bijnier
50
Q

Hoe werkt cortisol?

A
  • gaat naar het bloed vanuit bijnier en heeft effect op de glucose en bloeddruk en geeft negatieve feedback op de hypothalamus
  • cortisol zorgt voor dag en nachtritme
  • maakt glucose en vet vrij om te gebruiken als brandstof
51
Q

Wat gebeurt er bij pancreasinsufficientie/ geen insuline?

A
  • je krijgt diabetes
  • er kan geen glucose meer worden opgenomen door cellen
  • teveel glucose in het bloed
52
Q

wat zijn de stresshormonen?

A

cortisol en catecholaminen (noradrenaline en adrenaline
- komen uit de bijnier

53
Q

Wanneer is het cortisol het hoogst?

A

net voor het wakkerworden gaat het heel erg stijgen, met een piek in de ochtend

54
Q

Waarom is cortisol een glucocoticoid?

A

omdat het een hele belangrijke rol in de glucose homeostase heeft

55
Q

Wat gebeurt er als het sympathische zenuwstelsel wordt geactiveerd door stress?

A
  • wordt geactiveerd door bijv, lage bloedsuiker, temperatuur of volumedepletie
  • hierdoor bijnier en bijniermerg gestimuleerd; adrenaline afgegeven
  • noradrenaline en adrenaline zorgen ervoor dat afbraak van glycogeen wordt gestimuleerd en blokkeren de glucose opname in de spieren
  • bedoeling is dat brandstof beschikbaar komt voor de fight en flight reactie
  • katabole response (als stressprikkel weer weg is wordt dit hersteld naar de anabole setting)
56
Q

Wat gebeurt er als de acute stress chronisch wordt?

A
  • kan het lichaam ernstig verzwakken door het langdurig blijven bestaan van spierafbraak
  • door hoge cortisol kan het herstel bemoeilijkt en zelfs onmogelijk worden
57
Q

Wat is het globale effect van langdurig vasten?

A
  • is een stress voor het lichaam
  • zal de bloedspiegel van stress hormonen verhogen: adrenaline, cortisol, glucagon, groeihormoon
  • dit heeft verschillende effecten op het intermediair metabolisme
58
Q

Wat gebeurt er specifiek in het lichaam bij langdurig vasten?

A
  • de vrije vetzuren en de ketonlichamen gaan als belangrijkste energiebron van het lichaam fungeren
  • op deze manier probeert het lichaam een verdere afbraak van spieren te voorkomen
59
Q

waardoor ga je dood als je te lang vast?

A
  • je eiwitten raken op
  • je gaat belangrijke eiwitten afbreken: DNA, enzymen, anti immuun stoffen etc
60
Q

wat zijn oorzaken van ondervoeding?

A
  • onvoldoende intake
  • malabsorptie
  • verlies
  • toegenomen behoefte (door bijv ziekte)
61
Q

wat zijn de gevolgen van ondervoeding?

A
  • verminderde wondgenezing
  • meer kans op infecties (verminderde darmwerking en verlaagde weerstand)
  • langere opnameduur
  • meer kans op complicaties
  • hogere behandelingskosten
  • hogere mortaliteit
62
Q

Wat zijn uiterlijke kenmerken van ondervoeding?

A
  • lage BMI
  • spieratrofie
  • oedemen (want door ondervoeding te weinig albumine en dit is normaal belangrijk om het vocht in je bloedvaten te houden)
  • geen
63
Q

Wat is het gevaar van het refeeding na ernstige ondervoeding?

A
  • elektrolietstoornissen door afgifte insuline
  • glucose snel opgenomen in cellen en hierdoor elektrolieten ook waardoor elektroliet tekort in bloed
  • oplossing: elektrolyten in grote hoeveelheden aanvullen en patient langzaam meer voeden
64
Q

Waarom neemt de concentratie ureum af na lange tijd vasten?

A

ureum is een afbraakproduct van eiwitten en het lichaam probeert het afbreken van eiwitten te voorkomen

65
Q

Waarom wordt iemand ondanks lang vasten niet ketoacidosisch?

A

omdat ondanks dit persoon veel ketonen in het bloed heeft de insuline spiegels altijd een beetje in stand worden gehouden en de vetogenese zo blijft controleren

66
Q

Wat doet een erytrocyt met glucose

A

Cori-cylcus: maakt er lactaat van wat teruggevoerd wordt naar de lever, de lever zet het weer om in glucose (36 uur na maaltijd)

67
Q

wat is het belangrijkste effect van ketonverbranding?

A
  • eiwitsparing
  • want ketonlichamen concurreren met glucose waardoor de lever minder glucose hoeft te maken en minder spiereiwitten hoeft af te breken
68
Q

Wat is glucosesparing?

A
  • wanneer er geen glucose meer vanuit het darmkanaal komt en de concentratie insuline daalt, wordt de toegang van glucose to de spier afgesloten zodat glucose gespaard wordt voor de hersenen
  • de vetzuren zijn beschikbaar als alternatieve energiebron voor de spier
69
Q

Wat is de sleutel voor het omzetten van aminozuren in glucose?

A

oxaalacetaat

70
Q

Wat zijn ketogene aminozuren?

A
  • zoals leucine, lysine en tryptofaan
  • hieruit kan geen glucose worden gevormd
  • ketogene aminozuren leveren acetyl-CoA, wat later omgezet kan worden in betonlichamen
71
Q

Wat zijn glucogene aminozuren?

A
  • zoals alanine, cystenine, glycine, serine, aspartaat, valine
  • leveren wel oxaalacetaat op, hieruit kan glucose worden gemaakt
72
Q

Hoe verloopt de ureumcyclus?

A
  • als je van aminozuren glucose maakt dan gaat de aminogroep er vanaf
  • ammoniak is schadelijk en wordt in lever onschadelijk gemaakt via de ureumcyclus
  • uit 2 stikstofatomen, 1 afkomstig van ammoniak en 1 van een aminozuur. wordt omgezet in ureum
  • eigenlijk een ornithine cyclus, want rest verlaat het lichaam
73
Q

Wat gebeurt er met de aminozuren in de spier tijdens het vasten?

A
  • spierafbraak neemt toe oiv cortisol en verlaagd insuline
  • spier gebruikt zelf als brandstof vertakt-keten aminozuren
  • de aminogroep die in de spier vrijkomt moet naar de lever worden vervoerd: dit gebeurt gekoppeld aan alanine of glutamine (tijdens vasten hoge concentratie)
74
Q

Wat gebeurt er als de lever te veel vetzuur aangeboden krijgt en dus te veel Acetyl-CoA?

A
  • acetyl-CoA gaat niet meer de citroenzuurcyclus in
  • lever gaat dan ketonlichamen vormen
  • andere organen kunnen deze lichamen weer gebruiken om acetylcoa vrij te maken en de cintroenzuurcyclys in te laten gaan
75
Q

Uit welke stappen bestaat de vetzuuroxidatie?

A

Stadium
0: activatiestap vetzuur
1: er komt een co-enzym-A ester aan. vervolgens betaoxidatie vanaf carboxylkant: steeds twee C-atomen en er ontstaat NADH en FADH2 en acetyl-CoA
2: acetyl-CoA kan citroenzuurcyclus ingaan, nog meer NADH en FADH2
3: elektronen in NADH en FADH2 gaan ademhalingsketen in waardoor ATP vrijkomt

76
Q

Hoe wordt de vetzuuroxydatie gereguleerd?

A
  • door vetzuuraanbod in het mitochondrion
  • dus aanbod aan levercel vanuit vetweefsel
  • en vervolgens moeten de vetzuren vanuit het cytosol naar het mitochondrion
77
Q

Waarom is de vetzuuroxidatie essentieel voor de gluconeogenese?

A
  • de beta oxidatie zorgt in het mitochondrion voor een hele hoge NADH en atp
  • zo kan oxaalacetaat met NADH omgezet worden tot malaat waardoor het over het membraan het cytosol in kan
  • zo heb je en NADH en oxaalacetaat buiten het mitochondrion en kan glucose gevormd worden
  • daarnaast kan de reactie van pyruvaat naar oxaalacetaat alleen verlopen met acetylCoA (vetzuuroxidatie zorgt ervoor dat hier veel van aanwezig is)
  • Kortom: vetzuuroxidatie levert NADH, FADH2, acetylCoA voor de gluconeogenese
78
Q

Wanneer werd obesitas een maatschappelijk probleem?

A
  • na de 2e wereldoorlog
  • rond 1970 al gezegd/ realisatie dat in rijke landen vetzucht de ergste ziekte is