Week 6&7 Flashcards

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is belangrijk bij een koppel intake? (assessment)

A
  • Vermijd kanten kiezen
  • Beoordeel: interactie gedrag, cognities/attributies over relatie en partner, emoties/non-verbale signalen
  • Assessment is systemisch: geen enkele partner is pathologisch –> de relatie is dysfunctioneel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is negatief interactie gedrag? (4 dingen)

A
  • Kritiek
  • Defensief zijn
  • Stonewalling (terugtrekken van interactie)
  • Minachting (grootste voorspeller van scheidingen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wederkerigheid van negatief gedrag/affect? (4 dingen)

A
  • negatieve start: interactie zal moeilijk terug te draaien zijn.
  • negatieve reeksen: lange ketens van negatief gedrag.
  • Negatief sentiment override (NSO): de positieve of neutrale boodschap van de partner is negatief geïnterpreteerd.
  • negativiteit als absorberende toestand: vastlopen in negativiteit door afwezigheid/falen van
    pogingen tot reparatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is positief interactie gedrag? (5 dingen)

A
  • overeenkomst.
  • validatie/empathie.
  • humor.
  • affectie.
  • interesse/zich naar de partner wenden, zich niet afwenden etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wederkerigheid van positief gedrag/affect? (4 dingen)

A
  • positieve of zachte start-ups
  • positieve sequenties: lange ketens van positief affect/gedrag.
  • positive sentiment override (PSO): de negatieve boodschap van de partner (bijv. probleem
    beschrijving) wordt gefilterd en geëvalueerd als neutraal of belangrijk.
  • positiviteit blijft bestaan: door succesvolle herstelpogingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doe je bij een ‘reparatie’ en geef informatie over de-escalatie

A

Reparatie = is het omkeren van de negatieve cyclus van gedrag/affect in een neutrale of positieve cyclus.
De-escalatie:
* Cruciaal bij conflicten/meningsverschillen.
* Voorwaarde voor herstel is voldoende positief affect in niet-conflictsituaties!
* Voorbeelden van reparatie: metacommunicatie, ondersteuning, partner kalmeren, waardering uiten, humor etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de ratio positief-negatief gedrag in onstabiele en stabiele koppels?

A

Onstabiel:
positief-negatief 0.8:1
Stabiel:
positief-negatief 5:1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is Behavioral Exchange?

A

Doel: het verbeteren van de verhouding tussen positief en negatief gedrag en het ongedaan maken van versterkingserosie.
- Klassieke interventie in TBCT en IBCT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke soort interactiepatronen zijn er?

A

1) Demand-withdraw
2) Demand-demand (hyperactivatie & hyperactivatie)
3) Withdraw-withdraw
4) Violence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is cyclic etiology?

A

Mannen zijn tijdens alledaags interactie minder betrokken. Daardoor starten vrouwen conflict met kritiek. Dat eindigt in discomfort en de man getriggerd en gaat zich terugtrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waardoor blijven negatieve attributies in onstabiele koppels stabiel?

A
  • Negeren van attributie-ontkrachtend gedrag en focussen op attributie-bevestigend gedrag
  • Gedachtenlezen
  • Fysiologische opwinding of overstroming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Op welke manier wordt psychofysiologie gereguleerd door het sympatisch- en parasympatische zenuwstelsel?

A

Sympatisch zenuwstelsel:
- fight and flight
- hogere CVR en endocrine response (cortisol
–> stress)
Parasympatische zenuwstelsel:
- ‘vagale break’ = versnellen/verlangzamen van je hartslag
- antagonistisch op het sympatische systeem
- betere emotieregulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

5 consequenties van fysiologische opwinding? (hogere VCR en cortisol)

A

1) beperkte aandacht (tunnelvisie)
2) overgeleerde informatieverwerking en attributie
3) overgeleerd gedrag: fight or flight
4) immunosuppressie
5) daling van de tevredenheid over het huwelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat moeten koppels doen tijdens opwinding/overstroming?

A
  • zelfverzachtend of partnerverzachtend
  • Neem een ​​pauze van minimaal 20 minuten vanwege de langzame afname van stresshormonen in bloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 7 vragen zijn goed om te vragen tijdens de intake?

A

1) Hoe slecht gaat het met het koppel?
2) Wat is het level van toewijding aan de relatie en aan therapie?
3) Over welke onderwerpen gaan de conflicten?
4) Hoe zien de conflicten eruit (patronen)?
5) Wat zijn de krachten/zwaktes van het koppel?
6) Wat zijn de krachten/zwaktes van de individuele partners?
7) Wat kan behandeling doen om te helpen?

17
Q

Definitie van hechting

A

Blijvende psychologische verbondenheid tussen mensen.
Doelen van hechtingsysteem: vervulling van gehechtheidsbehoeften aan steun, validatie en geruststelling/troost.
* Door middel van het reguleren van emoties binnen en tussen partners door nabijheid (of intimiteit) te zoeken of te vermijden.

18
Q

Welke drie hechting strategieën zijn er wanneer er ‘nood’ is?

A

1) Goed: Primaire hechtingsstrategie: wanneer het zoeken naar nabijheid een zekere optie is, dan functioneel nabijheid zoeken, vragen om bevestiging, steun en comfort (veilige stijl). Emotie regulatie: functioneel.
2) Slecht: Hyperactivatie van het hechtingssysteem: wanneer zoeken naar nabijheid een onzekere optie is overdreven nabijheid en aandacht zoeken (vastklampen, huilen, woede) en claimen validatie, ondersteuning en comfort. Hoge angst voor afwijzing: gepreoccupeerde stijl.
Emotie regulatie: intensivering.
3) Slecht: Deactivering van het hechtingssysteem: als het zoeken naar nabijheid geen optie is, dan onderdrukking van het zoeken naar nabijheid en het ontkennen van de behoefte aan validatie, steun en comfort. Hoge vermijding van intimiteit: afwijzende-vermijdende stijl.
Emotieregulatie: onderdrukking.

Hyper- en deactivatie: afwisselend (angstig-vermijdende stijl).

19
Q

Wat zijn de 2 dimensies/werkmodellen ECR?

A

1) Angst voor afwijzing/verlating (zelfmodel):
- Onzeker over eigen liefde/acceptatie in de ogen van partner
- angst om afgewezen of verlaten te worden door partner
2) Angst voor intimiteit (model van ander):
- Partner wordt gezien als onbereikbaar of niet responsief
- Anderen niet vertrouwen waardoor je intimiteit vermijdt

20
Q

Veilige hechtingsstijl

A

Nabijheid zoeken is een optie.
* Cognities/verwachtingen: gebaseerd op leergeschiedenis met beschikbaar en responsieve ouders: zeker dat ze steun, validatie en geruststelling krijgen wanneer dat nodig is.
* Ander model: realistisch en functioneel
* Verwachting: ‘Over het algemeen zijn anderen betrouwbaar en zullen ze mij steunen/ geruststellen/valideren als ik het ze vraag.’
* Zelfmodel: realistisch en functioneel:
* ‘Ik ben oké / acceptabel / lief’.
* Gedrag: primaire hechtingsstrategie van het zoeken naar nabijheid:
* In staat zich te hechten: functioneel zoeken naar steun, omdat anderen als betrouwbaar en worden ervaren en zelf is de steun van anderen waard.
* In staat om autonoom te opereren: omdat het zelf oké is.
* Invloed: moduleert functioneel.

21
Q

Angstige hechtingsstijl

A

Nabijheid zoeken is een onzekere optie:
* Cognities/verwachtingen: gebaseerd op leergeschiedenis met inconsistent beschikbare en responsieve ouders: onzeker of ze steun, validatie en geruststelling krijgen.
* Het andere model is ambivalent (idealiseren of beschuldigen):
* Verwachting: ‘Anderen moeten vertrouwen of niet.
* Zelfmodel is negatief:
* ‘Ik ben onaanvaardbaar/niet geliefd’, ‘Als mensen mij leren kennen, zullen ze het afkeuren mij.’
* Gedrag: secundaire hechtingsstrategie van hyperactivatie:
* In staat zich te hechten: maar disfunctioneel omdat anderen het als ambivalent ervaren, waardoor ze zich vastklampen aan het verkrijgen van aandacht, steun claimen en de schuld geven als ze geen validatie/steun/geruststelling krijgen.
* Probleem om autonoom te opereren: vanwege negatief zelfmodel.
* Affect: intensivering van emoties, opwinding.

22
Q

Vermijdende hechtingsstijl

A

Nabijheid zoeken is geen optie:
* Cognities/verwachtingen: gebaseerd op leergeschiedenis met consequent niet-beschikbare en niet-reagerende ouders: ze zullen zeker geen steun/validatie/geruststelling krijgen, maar afwijzing.
* Ander model is negatief:
* Verwachting: ‘Anderen moeten niet vertrouwen.’
* Het zelfmodel lijkt positief, maar vermoedelijk ambivalent:
* ‘Met mij gaat/(moet) het goed gaan’, ‘Ik (moet) afhankelijk zijn van mezelf’.
* Opgeblazen zelfmodel: ‘ik doe / (moet) mezelf bewijzen’. Onder druk kan de angst voor afwijzing naar boven komen: ‘Ja, ik kan mezelf niet bewijzen’ (Mikulincer, 2000).
* Gedrag: secundaire hechtingsstrategie van deactivering:
* Probleem om zich aan te hechten: vanwege het negatieve ander model anderen vermijden en het niet zoeken naar steun, om te voorkomen dat je gekwetst/afgewezen wordt.
* Autonoom kunnen opereren: autonomie heeft de voorkeur (dwangmatige zelfredzaamheid) als beste optie om te beschermen tegen afwijzing.
* Affect: onderdrukking van emoties, lijkt vlak, maar onder druk ‘arousal lekkage’.

23
Q

Angstig-vermijdende hechtingsstijl

A

Nabijheid zoeken is een zeer onzekere optie:
* Cognities: gebaseerd op de leergeschiedenis van niet-beschikbare en niet-reagerende ouders:
zeer onzeker of ze steun, validatie en geruststelling zullen krijgen (getraumatiseerd?).
* Ander model is negatief:
* Verwachting: ‘Anderen moeten niet vertrouwen’.
* Zelfmodel is negatief:
* ‘Ik ben niet geliefd’, ‘Als mensen mij leren kennen, zullen ze mij afkeuren’.
* Gedrag: afwisselende secundaire hechtingsstrategieën van hyper- en deactivatie:
naderings-vermijdingsconflict:
* Probleem met hechten: omdat anderen niet te vertrouwen zijn (negatief ander model)
* Probleem om autonoom te opereren: vanwege het negatieve zelfmodel hebben ze de validatie en steun van anderen nodig, maar…
* Affect: afwisseling van intensiverende en onderdrukkende emoties.

24
Q

Wat zijn primaire en secundaire emoties?

A

Primaire of kernemoties: onmiddellijke natuurlijke reactie op een specifieke situatie (verdriet, angst).
* Secundaire of reactieve emoties: zelfbescherming tegen primaire emoties (angst voor afwijzing).