Week 6 + 7 Flashcards

1
Q

Leg uit wat geheugen is

A

Dit is het vermogen van het zenuwstelsel om vaardigheden en kennis vast te houden en op te halen. (herinneringen zijn persoonlijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg de 3 fases uit van geheugen

A
  1. Encoding fase: dit vind plaats op het moment van leren, omdat informatie wordt omgezet in een formaat dat in het geheugen kan worden opgeslagen.
    2.Opslag fase: Dit is het bewaren van de gecodeerde weergave.
    Retrieval fase: deze fase bestaat uit het bereiken van geheugenopslag om een eerder gecodeerd en opgeslagen geheugen te vinden en voor de geest te halen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen consolidatie en reconsolidatie? (consolidation & reconsolidation) (LeDoux)

A

Consolidatie: Dan wordt gecodeerde informatie in het geheugen opgeslagen.
Reconsolidatie: Dit vindt plaats wanneer een herinnering wordt geactiveerd en weer in de opslag wordt geplaatst. Dit kan verklaren waarom herinneringen voor gebeurtenissen in de loop van tijd kunnen veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg uit wat een lange termijn potentiatie is (LTP) (Hebb)

A

Dit is het versterken van synaptische verbindingen waardoor de post synaptische neuronen gemakkelijker geactiveerd kunnen worden door presynaptische neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg de NMDA-receptor uit

A

Dit type glutamaatreceptor reageert alleen wanneer grote hoeveelheden Glutamaat beschikbaar zijn in de synaps. Dit is cruciaal voor LTP omdat LTP leidt tot een toename van het aantal glutamaatreceptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het HDAC enzym? (Histondeacetylasen)

A

Dit is een enzym die genexpressie afremt. Deze enzym blokkade leidt tot meer geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat bedoelt Lashey met de term Engram?

A

Dan verwijs je naar de fysieke plaats van geheugenopslag in je brein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef de 5 plaatsen in je brein aan waar geheugen mee geassocieerd zijn

A

1.Prefrontale cortex: working memory
2.Temorale lobe: verklarend memory
3.Amygdala: fear learining
4.Hippocampus: ruimtelijk memory
5.Cerebellum: motor action learning and memory
(6.) Medial temoral: verantwoordelijk voor de vorming van nieuwe herinneringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg het three memory systems uit van Atkison en Shiffrin.

A

Dit is een systeem dat bepaalt hoelang informatie in het geheugen wordt bewaard.
1.Sensory memory, is een tijdelijk geheugensysteem dat nauw verbonden is met de sensorische systemen.
2.Short-term memory: hier wordt verbale informatie naar toe gestuurd tot dat deze word opgeslagen of vergeten.
3.Long-term memory: dit is de onbeperkte opslag van informatie in je brein net zoals een harde schijf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg het verschil uit tussen iconic memory en echoic memory

A

Iconic memory: visueel geheugen
Echoic memory: auditief geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is working memory?

A

Dit opslagsysteem bewaart en manipuleert actief meerdere stukjes tijdelijke informatie uit. Zoals geluiden, beelden en ideeën. (zoals het proberen te onthouden van een reeks letters, dan werk je om het te onthouden. Stom je met het proberen, dan vergaat deze informatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg uit wat memory span is (Miller)

A

Het werkgeheugen kan een beperkte hoeveelheid informatie bevatten. +/- is dit 7 items. Dit cijfer heet de memory span.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is Chuncking?

A

Een proces van het opsplitsten van informatie in betekenisvolle eenheden. hoe efficiënter geknipt, hoe beter je het kan onthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg het fenomeen serial position effect uit

A

De mogelijkheid om beter dingen te onthouden wat hing aan de volgorde van het vertellen van iets. (de eerste persoon die een presentatie gaf of de laatste werden beter onthouden dan de persoon die als 2de moest)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg het verschil uit tussen het primacy effect en het recency effect.

A

Primacy: als eerst
Recency: als laatst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg het Levels of processing model uit van Craik en Lockhart

A

mentale representaties worden opgeslagen door betekenis. Volgens het model geldt het hoe dieper een item is gecodeerd, hoe meer betekenis het heeft en hoe beter het wordt onthouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leg de verschillende niveaus van codering uit volgens Craik en lockhart

A
  1. Maintenance rehearsal, dit is simpel weg het keer op keer herhalen.
  2. Elaborative rehearsal, conceptueel over een item nadenken. (liedje van maken etc)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een schema?

A

Dit zijn cognitieve structuren in het langetermijngeheugen die ons helpen informatie waar te nemen, te organiseren, te verwerken en te gebruiken. (hoe je informatie opsplitst) (dier bij dier, auto bij auto)

19
Q

Leg het spreading activation model uit van Collins en Loftus.

A

Het activeren van 1 knooppunt (node) de kans vergroot dat bijhoorde knooppunten ook actief worden. Volgens dit model activeren stimuli in het werkgeheugen specifieke knooppunten in het langetermijngeheugen.

20
Q

Wat is een retrieval cue?

A

Dit kan alles zijn dat een persoon helpt om een herinnering op te roepen. Het ontmoeten van prikkels zoals geuren, geluiden etc.

21
Q

Leg het Encoding specificty principle uit van Tulving en wat context dependent memory is.

A

Volgens dit principe kan elke stimulus die samen met een ervaring wordt gecodeerd, later een herinnering aan de ervaring oproepen. Wanneer de terugroepsituatie vergelijkbaar is met de coderingssituatie, wordt context-dependent memory genoemd. (dus je maakt iets mee en bij die situatie was de context van een fysieke locatie of geur aanwezig, zodra je een soort gelijke situatie hebt met die fysieke locatie of geur erbij krijg je een soort flashback naar die herinnering van toen)

22
Q

Wat is state dependent memory?

A

Als je in een goede bui bent heb je de neiging om goede tijden te herinneren, als je in een slechte bui bent minder goede.

23
Q

Wat is prospectief geheugen?

A

Dit is toekomst gericht. Het betekent dat een persoon zich herinnert iets in de toekomst te doen. (Wil je mee onthouden om straks de honden uit te laten)

24
Q

Wat zijn Mnemonics?

A

Dit zijn leermiddelen of strategieën die gebruik maken van ophaalcues om het herinneren te verbeteren. Zoals ezelsbruggetjes.

25
Q

Leg de methode van Loci uit.

A

Dit is een geheugensteuntje die bestaat uit het associëren van items die je wilt onthouden met fysieke locaties.

26
Q

Leg het verschil uit tussen Impliciet en Expliciet geheugen van Grag en Schacter

A

Impliciet: onbewust geheugen
Expliciet: informatie die je onthoudt

27
Q

Leg het verschil uit tussen Declaratief geheugen en Episodisch geheugen. (Tulving)

A

Declaratief: kennis die we voor de geest kunnen halen.
Episodisch: Ervaring uit het verleden. (je weet waar je was op je 16de verjaardag bv)

28
Q

Wat is semantisch geheugen?

A

Dit is kennis heb ben van feiten die onafhankelijk zijn van je persoonlijke ervaring. (dat je iets weet maar niet meer weet waar of van wie je dit hebt geleerd)

29
Q

Leg uit wat procedurele geheugen is. (motor memory)

A

Het omvat motorische vaardigheden, gewoonten en ander gedrag dat wordt gebruikt om doelen te bereiken. (dat je op automatische piloot kan gaan als je naar huis fietst wat je dus al 1000 x hebt gedaan)

30
Q

Leg het false frame effect uit.

A

Als je iets niet 100% zeker weet je impliciete geheugen aannamen doet en je denkt dat het hetzelfde is maar dat is eigenlijk niet zo. (VB, mensen kregen lijst met beroemde namen, dag later kregen ze lijst met random namen, toen moesten ze zeggen wie van de random namen beroemd was, mensen verzonnen gewoon beroemdheden bij de random namen)

31
Q

Hoe vergeet je informatie? volgens Ebbinghaus

A

1.Interverence, interventie van andere informatie.
2. Proactive, concurrerende informatie verdringt de informatie die je probeert op te halen.
3. Retroactive, concurrerende informatie verdringt de informatie die je probeert op te halen.

32
Q

Wat is het verschil tussen proactive interference en retroactive interference?

A

Proactive: dan remt oude informatie het vermogen om nieuwe informatie te onthouden.
Retroactive: dan remt nieuwe informatie het vermogen om oude informatie te onthouden.

33
Q

Wat is blocking?

A

Dit treedt op wanneer een persoon zich tijdelijk iets niet kan herinneren.

34
Q

Wat is het tip of the tongue fenomeen> Van Bron en McNeil?

A

Dat je iets probeert te herinneren maar je komt er niet 100% op.

35
Q

Wat is absentmindedness?

A

Een oppervlakkige codering van gebeurtenissen. (dat je een beetje op automatische piloot staat en je vergeet waar je exact je sleutels hebt neergelegd bvb)

36
Q

Wat is Amnesia?

A

Dat je het vermogen verliest om informatie uit het langetermijngeheugen wilt ophalen.

37
Q

Wat is het verschil tussen retrograde en anterograde amnesia?

A

Retro: dan verlies je herinneringen aan gebeurtenissen, feiten, mensen of soms persoonlijke informatie. (dan lukt het je niet om dingen te herinneren voor een ongeluk) (dit krijg je vaak na een ongeluk)
Antero: Dan verlies je het vermogen om nieuwe herinneringen te vormen.

38
Q

Wat is Persistentie?

A

Dan wil je eigenlijk iets vergeten omdat het een nare herinnering is.

39
Q

Wat is geheugen bias?

A

Dit is het veranderen van herinneringen in de loop der tijd, zodat ze consistent worden met de huidige overtuigingen of houdingen.

40
Q

leg uit wat een flashbulb herinnering is (Brown en Kulik)

A

Deze levendige herinneringen zijn van de omstandigheden waarin mensen voor het eerst vernemen van een verrassende en incidentele of emotioneel opwindende gebeurtenis. (je wordt weer teruggebracht naar dat moment)

41
Q

Wat is een source misattribution?

A

Dit vindt plaats wanneer mensen zich de tijd , plaats, persoon of omstandigheden die bij een herinnering betrokken zijn verkeerd herinneren. (zoals het false fame effect)

42
Q

Wat is Source Amnesia?

A

Dit is een vorm van verkeerde attributie die optreedt wanneer een persoon een herinnering heeft voor een gebeurtenis maar zich niet kan herinneren waar hij of zij de informatie is tegengekomen. .

43
Q

Wat is cryptoamnesia?

A

Dan denkt een persoon dat hij of zij met een nieuw idee komt maar ipdv heeft de persoon een oud idee uit zijn memory gevonden.

44
Q

Wat is suggestibility? (loftus)

A

Dan ontwikkel je bevooroordeelde herinneringen die misleidende informatie geven.